Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.
Éléments de cette leçon
Blok 5 Grammatica
Oefenen met de stof
Slide 1 - Diapositive
Regels tijdens de les
Eigen plek volgens de plattegrond
Telefoon in de telefoonzak
Geen kauwgom
Jas uit
Hand opsteken voor vragen én bij het antwoord geven
Slide 2 - Diapositive
Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zin is eigenlijk een bouwplan met allemaal zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar vaak heeft een zinsdeel meer woorden.
Een zinsdeel kan ook van plaats wisselen in de zin.
Kijk maar naar het voorbeeld:
Je kunt ook het 'wanneer' en het 'waar' invullen.
wie doet het?
wat gebeurt er?
Wanneer?
Waar?
Wat?
Ruben
leert
zijn topo
Slide 3 - Diapositive
Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zindeel kan ook van plaats wisselen in de zin. De woorden in een zinsdeel blijven wel bij elkaar.
Ruben | leert | in de morgen | op zijn kamer | zijn topo. wie | wat gebeurt | wanneer | waar | wat
Op zijn kamer | leert | Ruben | zijn topo | in de morgen. waar | wat gebeurt| wie | wat | wanneer
Zijn topo | leert | Ruben | op zijn kamer | in de morgen. wat | wat gebeurt | wie | waar | | wanneer
In de morgen | leert | Ruben | zijn topo | op zijn kamer. wanneer | wat gebeurt | wie | wat | waar
Slide 4 - Diapositive
De Persoonsvorm (pv)
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld de persoonsvorm (pv).
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) kunt schrijven.
Er zit altijd een persoonsvorm in de zin. Soms staat in een zin maar één werkwoord, dan is dat werkwoord de persoonsvorm.
Tijdproef, vraagproef of getalproef.
Slide 5 - Diapositive
Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
Tijdproef?
Getalproef?
Vraagproef?
Slide 6 - Diapositive
Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
Tijdproef Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm. Staat een zin in de verleden tijd, zet hem dan in de tegenwoordige tijd. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.
Slide 7 - Diapositive
Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
Getalproef Is onderwerp (wie het doet) enkelvoud, verander het dan in meervoud. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm. Is onderwerp (wie het doet) meervoud, verander het dan in enkelvoud. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.
Slide 8 - Diapositive
Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
Vraagproef Maak van de zin een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan in de zin staat is de persoonsvorm.
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Vidéo
Oefenen
Zoek van de volgende zinnen de persoonsvorm.
Slide 11 - Diapositive
Wat is het pv in de zin:
De staart van de kat hangt steeds in mijn soep.
Slide 12 - Question ouverte
Wat is de pv in de zin:
Waarom hebben varkens krulstaarten?
Slide 13 - Question ouverte
Wat is de pv in de zin:
Ik heb niet het einde van de film gezien.
Slide 14 - Question ouverte
Wat is de pv in de zin:
Ik was namelijk in slaap gevallen.
Slide 15 - Question ouverte
Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
Een zin is een verzameling woorden. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gebeurt of wat iemand doet.
We noemen alle werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.
Slide 16 - Diapositive
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde (WWG)?
Je zoekt altijd eerst naar de PV.
Daarna kijk je of er andere werkwoorden in de zin staan.
De PV + de andere werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Vidéo
Oefenen
Zoek van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Slide 19 - Diapositive
Wat is het WWG in de zin:
Ik heb de nieuwe auto toch niet gekocht.
Slide 20 - Question ouverte
Wat is het WWG in de zin:
Ik kon hem niet betalen.
Slide 21 - Question ouverte
Wat is het WWG in de zin:
Waarom heb jij die pen niet aan haar gegeven?
Slide 22 - Question ouverte
Wat is het WWG in de zin:
Dat kan je mij toch wel vertellen!
Slide 23 - Question ouverte
Wat is het WWG in de zin:
Op mijn rapport heeft de mentor een boodschap geschreven.
Slide 24 - Question ouverte
Wat is het WWG in de zin:
Ik ga eens goed nadenken.
Slide 25 - Question ouverte
Wat is het WWG in de zin:
Ik snap nu de pv en wwg wel.
Slide 26 - Question ouverte
Het onderwerp (ond)
Je weet wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.
Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet.
Het onderwerp is een zinsdeel.
Het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde horen bij elkaar.