Woorden werkplek

• Mentorles
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

Samenvatting thema 1

Taak A: woorden op de werkvloer

Collega

iemand waarmee je werkt op de werkplek

Stages

INterne stage = IN school

Externe stage = BUITEN school

Stagebegeleider

iemand van het stagebedrijf die jou begeleidt tijdens de stage

Stagedocent

Een docent van jouw school die jou helpt met de stage.

Niet de stagebegeleider!

Stageverslag

Een verslag waarin je schrijft wat je tijdens stage hebt geleerd

Werkgever en werknemer

Werkgever = je baas. Hij GEEFT het werk dat jij moet doen.

Werknemer = iemand die het werk NEEMT. 

Werkoverleg

Een gesprek tussen de leidinggevende en collega's over taken en werkzaamheden.

Werkvloer

De plek waar wordt gewerkt.

Tijd om te oefenen

Kies het juiste antwoord dat bij de beschrijving hoort

Als ik een stage BUITEN school loop, dan noemen we dat een:

1. Interne stage
2. Externe stage
3. Werkplek
4. stageverslag

Iemand van het stagebedrijf die je begeleidt tijdens de stage, noem je een:

1. Werknemer
2. Stagedocent
3. Stagebegeleider
4. Collega

Een ander woord voor baas noemen we ook wel:

1. Een leidinggevende
2. Een werkgever
3. Een werknemer
4. Een werkvloer

Iemand die werkt voor het bedrijf waar jij ook werkt noemen we een:

1. Stagedocent
2. Werkgever
3. Leidinggevende
4. Collega

Iemand van jouw school die je helpt met je stage noemen we een:

1. Stagebegeleider
2. Stagedocent
3. Werkoverleg
4. Werknemer

Een gesprek tussen een leidinggevende en collega's noemen we een:

1. Werkplek
2. Stageverslag
3. Werkoverleg
4. Stagedocent

De plek waar wordt gewerkt noemen we een:

1. Werk aan de winkel
2. Werktijd
3. Werkplafond
4. Werkvloer

Taak B: sectoren om in te werken

De sectoren:

Dienstverlening:  een beetje als facilitair, iemand een dienst betekenen.

Groen:  buiten werken met dier en natuur

Horeca:  staat voor Ho....... Re.............. en ca...............

Techniek:  werken in een garage en met gereedschap

Zorg en welzijn:  het zorgen voor oudere mensen of mensen die hulp nodig hebben 

In welke sector?

1. Dienstverlening
2. Groen
3. Horeca
4. Techniek

In welke sector?

1. Horeca
2. Dienstverlening
3. Techniek
4. Groen

In welke sector?

1. Groen
2. Techniek
3. Dienstverlening
4. Horeca

In welke sector?

1. Dienstverlening
2. Horeca
3. Zorg en welzijn
4. Techniek

In welke sector?

1. Dienstverlening
2. Zorg en welzijn
3. Horeca
4. Groen

Thema C: jezelf voorstellen

Jezelf voorstellen

-Ik kijk de ander aan.

-Ik geef de ander een hand.

-Ik stel mezelf voor (hoi ik ben.....).

-Ik vertel wat ik kom doen.

Wat hoort er niet bij jezelf voorstellen?

1. Oogcontact
2. Hand schudden
3. je woonplaats benoemen
4. zeggen waar je voor komt

Wat hoort er bij jezelf voorstellen?

1. Zeggen dat je er geen zin in hebt
2. zeggen waar je voor komt
3. Voetencontact maken
4. Grapjes maken over het geld

Je baas spreek je aan met de:

1. U-vorm
2. De-vorm
3. Ik-vorm
4. Je-Vorm

Schrijf een instructie van drie stappen over het zetten van thee

Welk onderwerp vind je nog moeilijk?