El Indefinido havo 3

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

De pretérito indefinido
= de onvoltooide verleden tijd : ik at, jij ging 

  • De indefinido gebruik je bij een afgesloten handeling, gebeurtenis  op een bepaald moment / periode in het verleden.
  • ook bij opeenvolgende handelingen in het verleden gebruik je de indefinido.

Slide 3 - Diapositive

Marcadores del indefinido = signaalwoorden van de indefinido

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Ejemplos
  • Hoy he visitado mis abuelos. 
     Vandaag heb ik mijn opa en oma bezocht. 
  • Ayer visité mis abuelos. 
     Gisteren heb ik mijn opa en oma bezocht. 
  • Esta semana he estudiado mucho.
     Deze week heb ik veel gestudeerd.
  • La semana pasada estudié mucho.
    Vorige week heb ik veel gestudeerd. 

Slide 6 - Diapositive

Vervoeg in de indefinido:
Yo (comprar)
A
compro
B
compré
C
compraste
D
compró

Slide 7 - Quiz

Voor gebeurtenissen die op een bepaald moment in het verleden plaatsvonden gebruik je de .....
A
Presente
B
Presente perfecto
C
Pretérito indefinido
D
Pretérito imperfecto

Slide 8 - Quiz

AYER
dit signaalwoord hoort bij:
A
presente perfecto
B
indefinido

Slide 9 - Quiz

esta mañana
dit signaalwoord hoort bij:
A
perfecto
B
indefinido

Slide 10 - Quiz

presente perfecto of indefinido
Mi profesora me ..................... (dar) una buena nota hoy.
A
he dado
B
di
C
ha dado
D
dio

Slide 11 - Quiz

La semana pasada, Lucía y Pedro ______ (comprar) un coche nuevo.

Slide 12 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van de indefinido in:
En 1999___________(viajar, yo) a Italia.
La semana pasada___________(escribir, él) una carta.
Anoche___________(comer, nosotros) una pizza.
En agosto_______________(llegar, ellos) a España. 
viajé
escribió
comimos
llegaron

Slide 13 - Diapositive

De Indefinido van ser en ir:
onregelmatig én hetzefde


fui
fuiste
fue
fuimos
fuisteis
fueron




ir / ser   =



Slide 14 - Diapositive

Sleep de zinnen naar het juiste vervoegen v/d pretérito indefinido 
comiste
nació
vivieron
comí
estudió
vivió
estudiaron
nacieron
Yo...............................(comer) patatas con carne.
Rujeska.......................(estudiar) para el examen de física.
Liz.........................(vivir) en Holanda
¿Luuk ...........................(comer-tú) pizza en la cena?
Laura y Yoni........................(nacer) en Holanda
Ellas..........................(estudiar) estañol  con sus amigas.
Tony y Thom......................(vivir) en Holanda
Tobías.........................(nacer) el 10 de noviembre.

Slide 15 - Question de remorquage

Indefinido

Slide 16 - Diapositive

Schrijf 2 zinnen op met een vorm van de indefinido én een marcador temporal

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Wat is de vertaling van het woord: Anteayer?

Slide 19 - Question ouverte

Het signaalwoord/de tijdsaanduiding 'hace mucho tiempo' hoort bij de:
A
Presente perfecto
B
Indefinido

Slide 20 - Quiz

Het signaalwoord 'últimamente' hoort bij de presente perfecto. Wat betekent het?
A
uiterlijk
B
uiteindelijk
C
de laatste tijd
D
sinds

Slide 21 - Quiz

Wat betekent het woord 'hace' denk je? In Hace un mes, hace un año, hace 2 semanas
A
sinds
B
vanaf
C
al
D
geleden

Slide 22 - Quiz