A Plus 2 unité 2.2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Hoe zeg je in het Frans

1. avant
2. devant
3. après
4. derrière

Hoe zeg je

1. à
2. dans
3. sur
4. sous

Hoe zeg je

1. dans
2. danser
3. sur
4. surs

Hoe zeg je

1. en face
2. à
3. à côté de
4. loin de

Hoe zeg je

1. entre
2. derière
3. dans
4. près de

Le, la, l', les 

als 

LIJDEND VOORWERP 

Je la connais! 

Ik ken haar!

OUTIL TB p. 29

Je le connais! 

Ik ken hem! 

OUTIL TB p. 29

Je les vois! 

Ik zie ze! 

OUTILS TB p. 29

Voilà Jippe!
Je la vois!

1. Ik ziet haar.
2. Jij ziet mij.
3. Ik zie het.
4. Ik zie jou.

Voilà mon voisin Félix!
Tu le connais?

1. Ik ken hem.
2. Ken je hem?
3. Ken ik jou?
4. Ken ik haar?

Voilà les élèves de V2B. Tu les entends? (tu entends = jij hoort).
Ah oui, je les attends!

1. Ah ja, ze maken veel lawaai!
2. Ah, ja, een beetje.
3. Ah ja, ik hoor ze.
4. Ah ja, je hoort ze goed.

Moeilijke of makkelijke quiz?

😒🙁😐🙂😃

Unité 2, leçon 2 

EN ROUTE

uitleg TB p. 30

NOTRE TOUR DE FRANCE

Leerdoelen

1. Een reis kunnen beschrijven: van waar naar waar.

2. Met welk transportmiddel.

3. In de verleden tijd (passé composé). 

Voltooid tegenwoordige tijd

Voorbeelden

 1. J'ai voyagé  - ik heb gereisd

2. Elle a pris (l'avion) - zij heeft (het vliegtuig) genomen

3. Nous avons vu (la mer) - we hebben (de zee) gezien.

4. On a mangé (des fruits de mer) - we hebben (schelpdieren) gegeten.

A 

Saint

Malo

on 

mange 

les 

fruit de 

mer

Opdracht - in tweetallen.

TB p. 30 tekst 1

* lees de tekst

* beantwoord vraag 1A

* maak opdracht 1C

* maak nu opdracht  1B en presenteer voor de klas:

van waar naar waar de klas gereisd is en met welk vervoersmiddel. 

Extra: vertel wat erbij wat ze er gedaan hebben. 

Fini? 

Ga dan naar WB p. 31 en p. 32 om te maken:

exercises 13 (p.31)

exercises 1 (p.32) & 3 (p. 33) 

Neem NOS OUTILS op p. 31 en 34 erbij. 

Was de nieuwe stof goed te doen?

0100

La fin