Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden 22

Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdletters, leestekens en verkleinwoorden

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat is juist?
A
Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen erg saai.
B
Ik vind wiskunde leuk maar rekenen erg saai.
C
Ik vind wiskunde erg leuk maar, rekenen erg saai.

Slide 3 - Quiz

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je verkleinwoorden correct spellen.

Slide 4 - Diapositive

Basisregel
Meestal maak je een verkleinwoord door -je, -pje, -tje of -etje achter het woord te zetten.
Bijvoorbeeld:
De rups -  het rupsje
De boom - het boompje
De maan - het maantje
De man - het mannetje

Slide 5 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van 'de stok'?
A
het stokje
B
het stoktje
C
het stokketje

Slide 6 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'de bon'?
A
het bontje
B
het bonnetje

Slide 7 - Quiz

Uitzondering 1
Eindigt het woord op een -a, -o of -u, dan verdubbel je de klinker. 
Bijvoorbeeld:
De auto - het autootje
De opa - het opaatje
Het menu - het menuutje

Slide 8 - Diapositive

Uitzondering 2
Soms moet je de klinker in het midden van het woord verdubbelen.
Bijvoorbeeld:
Het gat - het gaatje
Het blad - het blaadje

Slide 9 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van 'de paraplu'?
A
het paraplutje
B
het parapluutje
C
het paraplu'tje

Slide 10 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'het glas'?
A
het glasje
B
het glaasje

Slide 11 - Quiz

Uitzondering 3
Eindigt het woord op een -y die je uitspreekt als ie, of op een -u die je uitspreekt als oe, dan schrijf je -'tje. 
Bijvoorbeeld:
De baby - het baby'tje
De tiramisu - het tiramisu'tje

Slide 12 - Diapositive

Uitzondering 4
Een verkleinwoord van een cijfer, een letter of een afkorting schrijf je ook met een apostrof (').
Bijvoorbeeld:
De cd - het cd'tje
De 5 - het 5'je

Slide 13 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van 'de pony'?
A
het ponytje
B
het ponietje
C
het pony'tje

Slide 14 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'de dvd'?
A
het dvdtje
B
het dvd'tje

Slide 15 - Quiz

Uitzondering 5
Eindigt een woord op -ing, dan haal je de g weg en schrijf je -kje.
Let op: soms gebruik je ook -etje.
Bijvoorbeeld:
De koning - het koninkje
De ring - het ringetje

Slide 16 - Diapositive

Uitzondering 6
Eindigt een woord op -i, dan voeg je een extra -e toe. 
Eindigt een woord op -é, voeg je ook een extra e toe en haal je het accent weg.
Bijvoorbeeld:
De taxi - het taxietje
Het café - het cafeetje

Slide 17 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van 'de coupé'?
A
het coupeetje
B
het coupé'tje

Slide 18 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'het alibi'?
A
het alibi'tje
B
het alibietje

Slide 19 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'de paling'?
A
het palinkje
B
het palingkje
C
het palingetje

Slide 20 - Quiz

Hoofdletters herhalen

Slide 21 - Diapositive

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 22 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 23 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 24 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 25 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Italiaanse pizza
B
italiaanse pizza

Slide 26 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 27 - Quiz

Ik snap deze stof.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Sondage