Organen en orgaanstelsels - herhalingsles h/v 1

Organenen orgaanstelsels
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Organenen orgaanstelsels

Slide 1 - Diapositive

Organen
  •  In je lichaam komen verschillende organen voor.

  •  Organen zijn delen van een organisme en voeren 1 of meerdere taken uit.

  •  Ze zorgen ervoor dat het lichaam functioneert.

Slide 2 - Diapositive

Maag
Darmen
Longen
Nieren
Hart
Lever
Hersenen
Milt

Slide 3 - Question de remorquage

Orgaanstelsel
  •  Vaak werken organen samen aan een bepaalde taak.

  •  Bijv: Er zijn heel veel organen nodig om je eten te verteren.

  •  Een groep van samenwerkende organen is een --> orgaanstelsel

Slide 4 - Diapositive


Een groep van samenwerkende organen is een ....

Slide 5 - Question ouverte

Planten
  • Wortels nemen water en mineralen op uit de grond.
  •  Stengels hebben vaatbundels.
  •  Bladeren hebben nerven.

  •  Alle wortels van een plant samen vormen het --> wortelstelsel.


Slide 6 - Diapositive

Hebben nerven.
Nemen water en mineralen op uit de grond.
Hebben vaatbundels.
Bladeren
Stengels
Wortels

Slide 7 - Question de remorquage

Functies organen plant
  • Mineralen zijn stoffen die nodig zijn om te kunnen leven en wortels geven ook stevigheid aan de plant.

  •  Vaatbundels zijn een soort buisjes waardoor water met daarin opgeloste stoffen naar alle delen van de plant wordt vervoerd. Stengels zorgen ook voor stevigheid. Bij een boom noem je de stengel de stam.

  •  Nerven zijn de vaatbundels in de bladeren, via nerven komt het water met opgeloste stoffen overal in de bladeren. In de groene stengels en bladeren vindt fotosynthese plaats. Door fotosynthese maakt de plant zijn eigen voedsel.

Slide 8 - Diapositive

Cellen
  •  Alle organismen op aarde zijn opgebouwd uit cellen.

  •  Cellen zijn kleine blaasjes waarin allerlei processen plaatsvinden om een organismen in leven te houden.

  •  Cellen kunnen verschillende vormen hebben die passen bij de taak die ze uitvoeren

Slide 9 - Diapositive

Eencellig of meercellig
  •  Eencellige organismen bestaan maar uit 1 cel.
  •  Dat betekent dus dat 1 cel alle functies kan uitvoeren die nodig zijn voor het leven.


  •  Meercellige organismen bestaan uit heel veel cellen.
  •  Dat betekent dat de cellen niet zelfstandig kunnen overleven, ze werken samen om het organisme in leven te houden.


Slide 10 - Diapositive

Is de mens een eencellig of meercellig organisme?
A
Eencellig
B
Meercellig

Slide 11 - Quiz

Weefsels
  • Een weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en functie.

  •  De samenwerkende cellen liggen vaak bij elkaar in de buurt.

  •  Bijvoorbeeld spiercellen, die liggen bij elkaar in het spierweefsel.

Slide 12 - Diapositive

Organen
  •  Niet alleen cellen maar ook weefsels liggen bij elkaar om te kunnen samenwerken, de weefsels werken dan samen in organen.

  •  Weefsels met dezelfde vorm en functie vormen een orgaan.

Slide 13 - Diapositive

Orgaan
Weefsel
Cellen 
1
2
3

Slide 14 - Question de remorquage

Tussencelstof
  • Tussen sommige cellen van een weefsel ligt tussencelstof.

  •  Deze tussencelstof kan heel verschillend zijn en draagt bij aan de functie van het weefsel: Bij botweefsel bestaat de tussencelstof uit harde kalkachtige stoffen. Zo krijg je harde botten die niet snel breken.

  •  Bij zenuwweefsel in de hersenen bestaat de tussencelstof uit waterige stoffen voor een betere geleiding van signalen.



Slide 15 - Diapositive

Waar of niet waar:
Tussencelstof bepaalt de functie van een cel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Dierlijke cel
  •  Celmembraan = dun vlies dat om de cel heen zit, houdt de inhoud van de cel bij elkaar en gescheiden van de omgeving.

  •  Cytoplasma = water met opgeloste stoffen, hierin drijven de andere celorganellen.

  •  Celkern = regelt alles wat er in de cel gebeurt, net zoals de hersenen van de mens.



Slide 17 - Diapositive

Plantaardige cel
  •  Celwand = deze geeft stevigheid aan de plant. Verder geen functie is dus eigenlijk een tussencelstof.

  •  Vacuole = een blaas gevuld met vocht, zorgt voor stevigheid van de plant.
  •  Bladgroenkorrels = een soort zonnecellen die licht opvangen. Het licht geeft de planten energie om hun eigen voedsel te maken. Ook geeft het de plant de groene kleur.

Slide 18 - Diapositive

Waar of niet waar:
Een plantaardige cel heeft geen celwand
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

DNA
  • Je hebt erfelijke informatie van je ouders gekregen = erfelijke eigenschappen.
  • De erfelijke info is opgeslagen in de vorm van chromosomen.

  • Chromosomen = zijn hele dunnen draadjes, gemaakt van de stof DNA.

  • DNA is een lange code waarin beschreven staat hoe een organisme moet worden opgebouwd.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Chromosomen
  •  Elk chromosoom bevat info voor meerdere erfelijke eigenschappen.


  •  Een deel van de DNA code dat de erfelijke info bevat voor 1 eigenschap = Gen.


  •  Een chromosoom kan honderden genen bevatten.

Slide 22 - Diapositive

Hoeveel chromosomenparen bevat een celkern van een mens?
A
92
B
46
C
23
D
25

Slide 23 - Quiz

Een deel van de DNA code dat de erfelijke info bevat voor 1 eigenschap bevat noemen we een ...?

Slide 24 - Question ouverte

Celdeling 
  • Het delen of opsplitsen van cellen noemen we --> celdeling.
  •  Doordat cellen zich opsplitsen, worden er continu nieuwe cellen gemaakt.
  •  Zo kunnen organismen groeien en dode cellen worden vervangen.
  •  Wanneer een cel gaat delen wordt deze cel moedercel genoemd.
  •  Uit deze moedercel ontstaan twee nieuwe dochtercellen.
  •  Na de celdeling nemen de twee dochtercellen toe in grootte, totdat ze even groot zijn als de moedercel.

Slide 25 - Diapositive

Wanneer een cel gaat delen wordt deze .... genoemd
A
Dochtercel
B
Chromosoom
C
DNA
D
Moedercel

Slide 26 - Quiz

Celdeling in 4 stappen
  1. Alle chromosomen in de celkern worden gekopieerd.

  2. De celkern verdubbelt zich. Elke celkern die ontstaat, krijgt een complete set chromosomen.

  3. De moedercel splitst zich in tweeën en elke dochtercel krijgt 1 celkern.


  4. De dochtercellen groeien doordat de hoeveelheid cytoplasma toeneemt.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Alle chromosomen in de celkern worden gekopieerd.
1
2
3
4
De celkern verdubbelt zich. Elke celkern die ontstaat, krijgt een complete set chromosomen.
De moedercel splitst zich in tweeën en elke dochtercel krijgt 1 celkern.
De dochtercellen groeien doordat de hoeveelheid cytoplasma toeneemt.

Slide 29 - Question de remorquage

Hoeveel chromosomen bevatten de celkernen van iedere dochtercel, na celdeling?
A
92
B
46
C
23
D
100

Slide 30 - Quiz