5H: Linking words

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Linking words - Signaalwoorden 
Signaalwoorden zijn belangrijk voor tekstbegrip omdat ze de lezer helpen om de relatie tussen verschillende zinnen en alinea's te begrijpen. Ze fungeren als aanwijzingen die de lezer vertellen welke soort informatie er volgt en hoe deze informatie gerelateerd is aan wat er eerder is gezegd.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Linking words: VIDEO
In the next video you will get some information 
about how to use linking words actively 
(in writing, speaking)

Signaalwoorden kunnen bijvoorbeeld aangeven of er sprake is van oorzaak en gevolg, vergelijking, opsomming, voorwaardelijke of tegenstellende informatie. Door deze aanwijzingen te herkennen, kan de lezer de tekst gemakkelijker begrijpen en verbanden leggen tussen de verschillende delen van de tekst.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Zoom in and study the different types of linking words.  They are sorted into categories. 
Look up any words you don't know.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

                                         Contrast

Contrast signaalwoorden worden gebruikt om tegenstellingen aan te geven tussen twee of meer ideeën, feiten of situaties in een tekst. Ze geven aan dat de informatie die volgt, in contrast staat met wat er eerder is gezegd.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Enkele veelvoorkomende contrast signaalwoorden zijn:

Maar                                           But/ however
Echter                                         However
Aan de andere kant                On the other hand
Niettemin                                   Nevertheless
Ondanks                                     Despite/ in spite of 
In tegenstelling tot                  In contrast to 
Integendeel                               On the contrary

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1) ........ he's been really ill lately, he insists on going into work.
A
Even though
B
Even if
C
Even when

Slide 8 - Quiz

Hoewel
Ook 
3) We decided to go to Italy for our holiday, ........ it meant we needed to get our passports renewed.
A
despite
B
despite the fact that
C
in spite of

Slide 9 - Quiz

ondanks het feit dat
4) She decided to travel by plane ........ being very scared of flying.
A
in spite of
B
despite the fact
C
despite that

Slide 10 - Quiz

ondanks
5) I'm not going out tonight. ........, I can see you tomorrow if you like.
A
Although
B
However
C
Yet

Slide 11 - Quiz

Maar ik kan je morgen zien als je wilt.
6) ........ to the party they had last year, this one is great.
A
Contrary
B
In contrast
C
On the contrary

Slide 12 - Quiz

In tegenstelling tot
7) I do not agree with the criticism that her latest film is disappointing. ........, I find it one of her best pieces of work so far.
A
Contrary
B
In contrast
C
On the contrary

Slide 13 - Quiz

Integendeel
                
                       Opsomming / Addition

Opsomming signaalwoorden worden gebruikt om een reeks van items of feiten aan te geven in een tekst. Deze signaalwoorden helpen de lezer om de informatie te ordenen en te begrijpen. Enkele veelvoorkomende opsomming signaalwoorden zijn:

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Enkele veelvoorkomende opsomming signaalwoorden :

Allereerst, vervolgens, tot slot =  first/ then/ finally 

Ook, bovendien, verder = also/ moreover/ further

Daarnaast, naast    = besides / in addition to 

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1) ........ to being late with your repayments, you have also failed to reply to any of our letters.
A
Furthermore
B
In addition
C
As well as

Slide 16 - Quiz

In aanvulling
2) We can't always have brain ........ beauty.
A
furthermore
B
in addition
C
as well as

Slide 17 - Quiz

net zoals
3) The Government have banned the sale of the product. ........, they have threatened the company with legal action.
A
Furthermore
B
Besides
C
As well as

Slide 18 - Quiz

verder, bovendien
4) ........ being the chairman of the company she is also a regular member of several public organisations.
A
Equally
B
Besides
C
Moreover

Slide 19 - Quiz

behalve
5) Studying a second language can help you in your career. ........, it will also enable you to meet new people.

A
Anyway
B
As well
C
Moreover

Slide 20 - Quiz

bovendien
6) ........ the many books he wrote, he was also well known for his work with charities.
A
In addition to
B
Furthermore
C
Moreover

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

                                    Tijd / Time

Tijd signaalwoorden worden gebruikt om de lezer te informeren over wanneer bepaalde acties, gebeurtenissen of feiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden. Deze signaalwoorden helpen de lezer om de chronologische volgorde van gebeurtenissen te begrijpen en te volgen. Enkele veelvoorkomende tijd signaalwoorden zijn:     

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Enkele veelvoorkomende tijd signaalwoorden:

Eerst, daarna = first, then 
Vroeger, later, nu = earlier, later, now
Terwijl, ondertussen = while, meanwhile 
Tenslotte, eindelijk = at last, finally, eventually 
Voor, na = before, after 

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

5) I waited for you ........ 10.00. I finally decided you weren't coming.
A
before
B
until

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

3) We waited ages for a bus. ........ we decided to walk home.
A
Eventually
B
At last

Slide 25 - Quiz

Uiteindelijk hebben we besloten....
4) The audience waited patiently for the delayed performance to start. ........ the curtain rose.
A
Lastly
B
At last

Slide 26 - Quiz

Eindelijk ging het gordijn op.
6) I managed to get the house tidy ........ my parents got home.
A
before
B
until

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

8) I played a lot of tennis ........ I was on holiday.
A
during
B
while

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions