Kunnen en willen in het Frans

Kunnen en willen in het Frans
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Kunnen en willen in het Frans

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je de werkwoorden pouvoir en vouloir correct gebruiken in Franse zinnen.

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je al over de werkwoorden pouvoir en vouloir in het Frans?

Slide 3 - Carte mentale

Wat zijn pouvoir en vouloir?
Pouvoir betekent 'kunnen' en vouloir betekent 'willen'.

Slide 4 - Diapositive

wat betekent vouloir?
A
villen
B
willen
C
kunnen
D
vuil

Slide 5 - Quiz

wat betekent pouvoir?

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Vidéo

vertaal: ik wil

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Vidéo

Vertaal
Wij kunnen

Slide 10 - Question ouverte

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen

Slide 11 - Question de remorquage

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 12 - Question de remorquage

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Elle (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 13 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 14 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 15 - Quiz

Elle (willen) _____ sortir tous les soirs.
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 16 - Quiz

Nous (willen) _____aller en vacances.
A
pouvons
B
voulons
C
pouvez
D
voulez

Slide 17 - Quiz

Zij willen voetballen

Slide 18 - Question ouverte

U wilt eten

Slide 19 - Question ouverte

Pouvoir en vouloir in zinnen
Je gebruikt pouvoir en vouloir in Franse zinnen om aan te geven wat je kunt of wilt. Bijvoorbeeld: Je peux parler français. (Ik kan Frans spreken.) of Je veux une glace. (Ik wil een ijsje.)

Slide 20 - Diapositive

Vertaal: ik kan Frans spreken

Slide 21 - Question ouverte

vertaal: ik wil een ijsje

Slide 22 - Question ouverte

Pouvoir en vouloir in vragen
Om een vraag te maken met pouvoir of vouloir, gebruik je de inversie. Bijvoorbeeld: Peux-tu m'aider? (Kun je me helpen?) of Tu veux  sortir avec moi? (Wil je met me uitgaan?)

Slide 23 - Diapositive

vertaal: Kun je mij helpen?

Slide 24 - Question ouverte

Pouvoir en vouloir in ontkenningen
Om een ontkenning te maken met pouvoir of vouloir, plaats je 'ne' voor het werkwoord en 'pas' na het werkwoord. Bijvoorbeeld: Je ne peux pas venir. (Ik kan niet komen.) of Je ne veux pas aller à l'école. (Ik wil niet naar school.)

Slide 25 - Diapositive

Vertaal: Ik wil niet naar school

Slide 26 - Question ouverte

Herhaling
je veux

ik wil

je peux
ik kan/mag


Slide 27 - Diapositive

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 28 - Question ouverte

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 30 - Question ouverte

ga nu naar hoofdstuk 3 in je boek
Maak opgaven 31 t/m 33

Slide 31 - Diapositive