Week 5 Les 1 De Gouden Eeuw

Week 5 Les 1 De Gouden Eeuw
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Week 5 Les 1 De Gouden Eeuw

Slide 1 - Diapositive

Wat weet je al over krachten?

Slide 2 - Carte mentale

Effecten van een kracht
  • door de kracht verandert de richting van de bal, want de bal gaat de andere kant op;
  • door de kracht verandert ook de snelheid van de bal. Hoe harder de slag, hoe sneller de bal wegvliegt;
  • ook de vorm van de bal verandert, want de kracht maakt een deuk in de bal. Deze deuk veert er vanzelf weer uit.

Slide 3 - Diapositive

Soorten krachten
Je hebt verschillende soorten krachten. Aan de naam van de kracht zie je meestal wat voor kracht het is. Voorbeelden zijn:
• spierkracht;
• veerkracht;
• spankracht;
• zwaartekracht;
• magnetische kracht.

Slide 4 - Diapositive

Zwaartekracht en massa
  • Zwaartekracht is de kracht waarmee de aarde voorwerpen aantrekt. De zwaartekracht werkt dus altijd naar beneden. 
  • Om een voorwerp met een massa van 1 kg op te tillen, heb je een kracht nodig van 10 N. 
  • Als je de zwaartekracht op een massa wilt uitrekenen, moet je de massa in kg vermenigvuldigen met de sterkte van de zwaartekracht. 
  • Dit schrijf je als de formule: zwaartekracht = massa × 10

Met daarbij:
• zwaartekracht in Newton (N);
• massa in kilogram;
• sterkte van de zwaartekracht in newton per kilogram (N/kg).




Slide 5 - Diapositive

Wat is zwaartekracht?
A
De kracht die je zwaarder maakt
B
De kracht die je naar beneden trekt
C
De kracht die je omhoog duwt
D
De kracht die je naar voren trekt

Slide 6 - Quiz

Zwaartekracht meet je in?
A
Kilogram
B
Newton
C
Massa
D
Kracht

Slide 7 - Quiz

Op een voorwerp van 1 kg werkt de zwaartekracht.
Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,1 N
B
1 N
C
10 N
D
1000 N

Slide 8 - Quiz

Op een voorwerp van 3,5 kg werkt de zwaartekracht.
Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,35 N
B
3,5 N
C
35 N
D
350 N

Slide 9 - Quiz

Op een voorwerp van 200 g werkt de zwaartekracht.
Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,2 N
B
2 N
C
20 N
D
2000 N

Slide 10 - Quiz

Krachten vergroten
  • Als er een zwaar ongeluk is gebeurd, moet de brandweer soms helpen. 
Door het ongeluk is een auto soms vervormd. De deuren kunnen klem 
zitten en niet meer opengaan. Om het slachtoffer uit het wrak te bevrijden, gebruikt de brandweerman een breekijzer.

  • Met een breekijzer kun je meer kracht zetten dan met je blote handen. Die kracht is wel twintig keer groter. Een breekijzer is een sterk stuk metaal met een speciale vorm. De brandweerman zet het korte uiteinde tussen de deur. Hij duwt op het lange uiteinde van het breekijzer. Zo kan hij een grote kracht uitoefenen.

Slide 11 - Diapositive

Hefbomen
Een breekijzer is een voorbeeld van een hefboom. Een hefboom heeft drie punten (figuur 3):
• een werkpunt; waar je de kracht uitoefent.
• een draaipunt; bij het draaipunt kan de hefboom draaien.
• een lastpunt: met het lastpunt oefent de hefboom een kracht uit op een voorwerp.




Slide 12 - Diapositive

Krachtvergroting
  • Je ziet bij alle hefbomen een lang uiteinde en een kort uiteinde. Het lange uiteinde houd je vast. Met het korte uiteinde zet je kracht op een voorwerp.
  • Bij het breekijzer is het werkpunt 60 cm van het draaipunt. Deze afstand noem je de werkarm. Hoe langer de werkarm, hoe meer je kracht wordt vergroot.
  • Het lastpunt is 3 cm van het draaipunt. Deze afstand noem je de lastarm. Hoe korter de lastarm, hoe meer je kracht wordt 
vergroot.

Slide 13 - Diapositive

Oefenen met hefbomen
Ga aan de slag met het oefenen met hefbomen op de volgende website: https://phet.colorado.edu/sims/html/balancing-act/latest/balancing-act_nl.html 

Slide 14 - Diapositive

Wat is een hefboom?
A
Een hefboom is een hulpmiddel om iets omhoog te krijgen.
B
Een hefboom is eigenlijk een schommel
C
Een hefboom is een soort zaad, lekker romig
D
Gerrie vind hefbomen heel leuk

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN hefboom?
A
Schaar
B
Hamer
C
Tuinslang
D
Breekijzer

Slide 16 - Quiz

De hefboom is niet in evenwicht. Voor evenwicht moet...
A
het meisje naar het midden toe schuiven
B
de jongen naar het midden toe schuiven
C
het meisje naar achter schuiven
D
de jongen naar achter schuiven

Slide 17 - Quiz

Wat gebeurt er met deze hefboom ?
A
De hefboom draait linksom
B
De hefboom draait rechtsom
C
Niets, want de hefboom is in evenwicht

Slide 18 - Quiz

Is de hefboom in evenwicht?

F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
A
De hefboom is in evenwicht.
B
De hefboom is niet in evenwicht.

Slide 19 - Quiz

F bij hefboom a is
A
64 m
B
9,0 Nm
C
0,090 mN
D
9,0 N

Slide 20 - Quiz

Vaste katrol
  • Soms moeten zware meubels naar een hoge verdieping. Denk aan de hijsbalk. Als er geen lift is, kun je een vaste katrol gebruiken. 
  • Een katrol is een platte schijf met een groef waar een touw of een kabel in ligt. De katrol zit vast en kan niet op en neer bewegen. Met een vaste katrol hijsen de jongens in afbeelding 1 de bank naar boven. 
  • De grootte van de kracht verandert niet, maar de richting van de kracht wel. (afb.2)


Slide 21 - Diapositive

Losse katrol
  • Een losse katrol beweegt op en neer (afbeelding 3). Eén eind van het touw zit vast. Aan het andere eind moet je trekken om de katrol omhoog te bewegen. 
  • Met een losse katrol heb je de helft van de kracht nodig om een last op te tillen. Dat komt doordat de zwaartekracht op het gewicht wordt verdeeld over twee stukken touw (afbeelding 4).

Slide 22 - Diapositive

Takels
  • Een losse katrol is niet altijd handig in gebruik. Je moet boven de last staan en de last omhoogtrekken. Meestal is het handiger om onder de last te staan. Daarvoor gebruik je een combinatie van een vaste en een losse katrol (afbeelding 9). Dit werktuig heet een takel.
  • De kist in afbeelding 9 heeft een massa van 60 kg. De zwaartekracht op de kist is dus 600 N. Om de kist te tillen, hoef je maar met 300 N aan het touw te trekken. 
Dat komt doordat de kracht is verdeeld over de twee stukken touw van 
de losse katrol. Je hebt dus minder kracht nodig om de kist op te tillen.
  • Als je de kist 4 m omhoog wilt takelen, moet je 2 × 4 = 8 m 
touw naar je toe trekken. Je hebt dus de helft van de kracht nodig, 
maar je moet wel 2× zo veel touw inhalen.



Slide 23 - Diapositive

Takels
Voor takels geldt dus:
  • Als een voorwerp aan 2 stukken touw hangt, heb je 2× zo weinig kracht nodig, maar moet je wel 2× zo veel touw inhalen.
  • Als een voorwerp aan 3 stukken touw hangt, heb je 3× zo weinig kracht nodig, maar moet je wel 3× zo veel touw inhalen. Enzovoort.

Slide 24 - Diapositive

Met een katrol kun je dingen omhoog hijsen.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Met een vaste katrol....
A
verander je alleen de richting van de kracht
B
wordt het gewicht van de last kleiner
C
wordt het gewicht van de last groter
D
verandert er niets

Slide 26 - Quiz

Welke zin is niet waar over een vaste katrol?
A
Een vaste katrol zit meestal vast aan een muur of plafond.
B
Een vaste katrol verkleint de kracht om iets op te tillen.
C
Een takel kan meerdere vaste katrollen hebben.

Slide 27 - Quiz

De hijsafstand (lengte van het touw) bij gebruik van een losse katrol neemt
A
Toe
B
Af
C
Blijft gelijk

Slide 28 - Quiz

Hoeveel Newton weegt een voorwerp als je, met 1 losse katrol, een kracht van 600N moet leveren?
A
400N
B
1200N
C
1800N
D
200N

Slide 29 - Quiz

Als de losse katrol 1 m omhoog gaat, wat is de lengte van het binnengehaald touw?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 30 - Quiz

Een verhuizer gebruikt een vaste katrol om een last van 800 N omhoog te hijsen over een afstand
van 6 m.
Wat is het voordeel van zo'n vast katrol?
A
Dan hoeft hij maar met 400 N aan het touw te trekken.
B
Dan hoeft hij minder arbeid te verrichten
C
Het is gemakkelijker om het touw naar beneden te trekken dan de kist omhoog.
D
Hij hoeft dan maar 3m touw in te halen.

Slide 31 - Quiz

Ze voegen een losse katrol toe. Wat gebeurt er nu met de hijskracht?
A
Verdubbeld
B
Wordt de helft
C
Blijft het zelfde

Slide 32 - Quiz

Een last van 1200 N moet 1 m opgehesen worden met een vaste katrol. Hoeveel trekkracht is er nodig?

A
1200 N
B
2400 N
C
600 N

Slide 33 - Quiz

Ik wil een blok van 90 kg optillen met 1 vaste en 1 losse katrol, hoeveel kracht moet ik ongeveer leveren?
A
900 N
B
450 N
C
300N
D
100N

Slide 34 - Quiz

Ga nu terug naar de les.

Slide 35 - Diapositive