Starke Verben a/ä (eind 2)

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

welke vervoegingen ken je nog bij de werkwoorden? ich + ---/du + ---

wat

in deze les leer je dat Duitse sterke werkwoorden ook in de tt veranderen!

Je kunt:

werkwoorden in de tt met een A of E in de stam goed vervoegen

wat valt je op aan de vervoeging

WW: schlafen. Ich schlafe gerne. Und du? Schläfst du auch gerne?

WW: nehmen. Meine Mutter nimmt sich ein Eis

WW: geben. Ich gebe meinem Bruder ein Buch. Was gibst du ihm?

regel:

WW met een A of E in de stam KUNNEN een verandering ondergaan bij 2de en 3de persoon EV

 A wordt Ä --> schlafen du schläfst/sie schläft

E wordt I --> geben du gibst/er gibt

E wordt IE --> sehen du siehst / sie sieht

Dat geldt niet altijd!!

lachen: du lachst (en NIET lächst)

sehen: du sehst (en NIET siehst)

De woorden op de toets zijn ALTIJD STERK!

Essen: wir ---- einen Apfel

1. essen
2. issen
3. iessen

essen: ich ----- einen Apfel

1. esse
2. isse
3. iesse

essen: du ---- einen Apfel

1. esst
2. isst
3. iesst

einladen (uitnodigen):
Ich ---- gerne meine Freunde ein

1. läde
2. lade
3. lide

einladen (uitnodigen)
Mein Bruder ---- gerne seine Freundin ein

1. ladt
2. lädt
3. lidt

halten (stoppen)
Der Bus ---- an der nächste Stelle (halte)

1. halt
2. hält
3. hielt

halten (stoppen)
Wir ----- bei meiner Oma

1. halten
2. hälten
3. hielten

brechen (breken)
ihr ----- die Gläser

1. brecht
2. bricht
3. briecht
4. brächt

brechen (breken)
---- du das Glas?

1. brechst
2. brichst
3. briechst
4. brächst