U3: 3.6 parler ex 23 en 24 + herhalen

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Vendredi le dix juin 2022                                1A

Doel

Na deze les kan ik vertellen welke onderwerpen ik nog wil oefenen voor het PW. 

En.... kan ik vertellen welke vakken ik leuk/minder leuk vind op school.

Vendredi le dix juin 2022                                         1B

Doel

Na deze les kan ik vertellen welke onderwerpen ik nog wil oefenen voor het PW. 

En.... kan ik vertellen welke vakken ik leuk/minder leuk vind op school.

Prenez vos portables ou vos ordinateurs portables

de week

1. le semaine
2. le jour
3. la semaine
4. le matin

Les jours de la semaine!
Zaterdag

1. mardi
2. jeudi
3. samedi
4. lundi

Les jours de la semaine!
Maandag

1. mardi
2. mercredi
3. jeudi
4. lundi

Les jours de la semaine!
Zondag

1. lundi
2. samedi
3. mardi
4. dimanche

Les jours de la semaine!
Dinsdag

1. jeudi
2. mardi
3. samedi
4. dimanche

Les jours de la semaine!
Vrijdag

1. jeudi
2. vendredi
3. mercredi
4. samedi

Les jours de la semaine!
Donderdag

1. lundi
2. vendredi
3. dimanche
4. jeudi

Les jours de la semaine!
Woensdag

1. mercredi
2. jeudi
3. vendredi
4. samedi

ik ken les jours de la semaine (lundi, mardi...)

1. 
2. 
3. 
4. 

Vertaal:
wij dansen

1. nous dansons
2. ils dansent

Vertaal:
zij praten

1. elle parle
2. ils parlent

Vertaal:
jullie luisteren

1. nous écoutons
2. vous écoutez

Vertaal:
ik kijk

1. on regarde
2. il regarde
3. je regarde
4. tu regardes

Vertaal:
jij eet

1. tu mange
2. il mange
3. vous mangez
4. tu manges

Die werkwoorden op ER....

je suis fort en les verbes -ER

ça va

je suis nul en les verbes -ER

Ik maak een Franse ontkenning

1. met 2 woorden
2. met 1 woord
3. met 3 woorden

Hoe maak je een ontkenning?

1. Euhm?
2. 'Ne' voor de pv en 'pas' erachter.
3. 'Ne' voor de pv .
4. Je schrijft 'pas' op en klaar.

Wat is de plaats van de ontkenning

1. om het werkwoord
2. voor het werkwoord
3. om de persoonsvorm
4. achter het werkwoord

Wat is een juiste ontkenning?

1. Elle n'est pas une jolie fille
2. Elle n'est une jolie fille pas
3. Elle ne pas est une jolie fille

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?

1. C'n'est pas
2. Ce ne est pas
3. C'est ne pas
4. Ce n'est pas

Maak ontkennend:

Simon habite à Orléans.

1. Simon ne habite pas à Orléans
2. Simon n' habites pas à Orléans
3. Simon ne habite pas à Orléans
4. Simon n' habite pas à Orléans

Maak ontkennend:
Je suis à Paris

1. Je ne pas suis à Paris
2. Je suis ne pas à Paris
3. Je ne suis pas à Paris
4. Je ne suis à Paris pas

Ik kan een ontkenning maken in het Frans

😒🙁😐🙂😃

Naar aanleiding van de quiz: wat moeten we volgende week extra oefenen?

Dagen van de week

Zinnen

Franse ontkenning

Werkwoorden op ER

En nu...

1. exercice 23 op p. 94 (samen invullen  + beschrijving raden)
2.  ex 24 in groepjes

Les devoirs: start met de voorbereiding van het PW!