Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Deze periode
- Thema 4 Voortplanting
- PO boekje
Slide 1 - Diapositive
B1 Je verandert...
Slide 2 - Diapositive
Puberteit
Lichamelijke en geestelijke veranderingen
Lichamelijke puberteit afgelopen als je 18 bent
Hersenontwikkeling die bij de puberteit hoort blijft doorgaan tot ongeveer je 25 jaar
Slide 3 - Diapositive
Primaire en secundaire geslachtskenmerken
Primair = het is er al bij de geboorte. Zoals? Secundair= het ontstaat in de puberteit. Zoals?
Slide 4 - Diapositive
Primaire geslachtskenmerken:
Bij een pasgeboren baby kan je aan het geslacht zien of het een jongen
of een meisje is.
Dit noemen we de primaire geslachtskenmerken.
Jongen:
Penis en
balzak
Meisje:
Vagina en
schaamlippen.
Slide 5 - Diapositive
Primaire en secundaire geslachtskenmerken vrouw
Slide 6 - Diapositive
Primaire en secundaire geslachtskenmerken man
Slide 7 - Diapositive
Hormonen zorgen voor al die veranderingen in de puberteit. Belangrijke hormoonklieren die met de puberteit te maken hebben zijn de hypofyse, de teelballen en de eierstokken.
Primaire geslachtskenmerken
vrouw
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Vidéo
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Basisstof 9: Meer veranderingen
Geestelijke veranderingen
Je groeit naar volwassenheid toe en wordt zelfstandiger.
Je wordt verliefd, seksualiteit gaat een rol spelen.
Er treden ook andere veranderingen op:
Sociale veranderingen
Andere relatie met je ouders.
Andere vrienden.
Onzekerheid, je wil graag bij een groep horen.
Slide 12 - Diapositive
Verschillend per persoon
Kijk maar eens naar de leeftijden
en naar de verschillen tussen meisjes en jongens
Primaire geslachtskenmerken
vrouw
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
Slide 16 - Vidéo
Secundaire geslachtskenmerken zijn:
A
Kenmerken die vanaf de geboorte zichtbaar zijn
B
Kenmerken die vanaf de puberteit zichtbaar zijn
Slide 17 - Quiz
Primaire geslachtskenmerken
A
Ontstaan tijdens de pubertijd
B
Ontstaan in de peuterpubertijd
C
Zijn vanaf de geboorte aanwezig
D
Ontstaan als pasen en pinksteren op een dag vallen
Slide 18 - Quiz
Wat is een primair geslachtskenmerk?
A
Borsten
B
Baardhaar
C
Okselhaar
D
Schaamlippen
Slide 19 - Quiz
Sleep de onderstaande secundaire geslachtskenmerken naar het juiste vak (zie boven).
secundaire geslachtskenmerken
jongen
secundaire geslachtskenmerken
beiden
secundaire geslachtskenmerken
meisje
borsten
groeispurt
baard in de keel
bredere heupen
okselhaar
gespierdere lichaamsbouw
actiever worden zweetklieren
gezichtsbeharing
volgroeien schaamlippen
Slide 20 - Question de remorquage
Hormonen zijn:
A
Stoffen die de werking van organen regelen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken
D
Hormoonklieren
Slide 21 - Quiz
Een voorbeeld van een geestelijke verandering is..
A
Groeispurt
B
zwaardere stem
C
verliefd worden
D
baardgroei
Slide 22 - Quiz
Wat hoort NIET bij geestelijke veranderingen?
A
Gedachten
B
Gevoelens
C
Sociaal leven
D
Groeispurt
Slide 23 - Quiz
Maken basisstof 1
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Vidéo
Voortplantingsorgaan vrouw Welke onderdelen ken je al?
Slide 26 - Carte mentale
Voortplantingsstelsel van de vrouw. De meeste voortplantingsorganen liggen in de onderbuik
Voortplantingsstelsel van de vrouw.
De voortplantingsorganen liggen in de onderbuik.
Slide 27 - Diapositive
Rijping eicellen
Tijdens de rijping groeit er een vochtblaasje om de eicel heen. Dat blaasje is de follikel.
Eisprong/ ovulatie = de follikel barst en vocht en de eicel stromen eruit.
Gele lichaam = het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft.
Slide 28 - Diapositive
Rijping eicellen
Tijdens de rijping groeit er een vochtblaasje om de eicel heen. Dat blaasje is de follikel.
Eisprong/ ovulatie = de follikel barst en vocht en de eicel stromen eruit.
Gele lichaam = het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft.
Slide 29 - Diapositive
Ovulatie
Vanaf de puberteit komt er gemiddeld elke 4 weken een eicel vrij uit een eierstok = ovulatie/eisprong.
Eileiders = er vind bevruchting plaats met een zaadcel en de eicel wordt naar de baarmoeder vervoert.
Baarmoeder = bevruchte eicel groeit uit tot een baby.