Markeer woorden en zinnen in vragen en teksten die je belangrijk vindt of die je helpen om het juiste antwoord te geven.
Slide 8 - Diapositive
Stap 5
Geef bij elke vraag antwoord.
Als je geen antwoord geeft, krijg je zeker geen scorepunten. Controleer je antwoord door jezelf af te vragen: Geeft mijn antwoord duidelijk antwoord op de vraag die wordt gesteld? En begrijpt iemand anders het antwoord?
Slide 9 - Diapositive
Stap 6
Controleer je werk:
Heb je alle vragen beantwoord?
Heb je alle punten van de schrijfopdracht verwerkt?
Heb je spelling, zinsbouw, interpunctie en conventies gecontroleerd bij je schrijfopdracht?
Is je handschrift goed te lezen?
Slide 10 - Diapositive
Schrijfvaardigheid
- artikel
- (zakelijke) brief
- (persoonlijke ) e-mail
Slide 11 - Diapositive
Je krijgt altijd een schrijfdoel en een tekstsoort opgegeven
Tot handelen aanzetten Advertentie, sollicitatiebrief
Slide 12 - Diapositive
Leespubliek
Voor wie schrijf je? Pas daar je tekst op aan.
En:
blijf consequent in je schrijfdoel en leespubliek
Slide 13 - Diapositive
Artikel
- Is een tekst voor een tijdschrift, een krant of een website
- Doel van een artikel: informeren, overtuigen of tot handelen aansporen
- Als je weet voor welk blad of krant kun je je taalgebruik daarop aanpassen
Slide 14 - Diapositive
Kenmerken artikel
o Een (pakkende) titel
Geeft het onderwerp van de tekst aan
Kun je het beste achteraf bedenken
Slide 15 - Diapositive
Kenmerken artikel
inleiding, kern en slot
Inleiding geeft antwoord op de vraag wie, wat, waar, wanneer. Goede inleiding trekt de aandacht
In de kern vertel je wat je wilt zeggen over het onderwerp. Boven alinea's die bij elkaar horen kun je een tussenkopje plaatsen
In het slot rond je het artikel af met bijvoorbeeld een conclusie of een samenvatting. Dit hangt af van de opdracht.
Slide 16 - Diapositive
Kenmerken artikel
o Alinea-indeling
o Vaak witregels tussen inleiding, kern en slot, inspring bij nieuwe alinea's
o Naam
Onderaan vermeld je je naam en evt. je school en klas (hangt af van de opdracht)
Slide 17 - Diapositive
CITEREN
Woord
Als er wordt gevraagd om een woord te citeren, dan citeer je daadwerkelijk één woord. Het citeren van meer dan één woord levert 0 punten op.
Zinsgedeelte
Als er wordt gevraagd om een zinsgedeelte te citeren, dan mag je nooit de hele zin citeren. Dit levert 0 punten op. Een voorbeeld van een zinsgedeelte:
"Er wordt hard aan gewerkt", zei de burgemeester.
Slide 18 - Diapositive
CITEREN - HELE ZIN
Het is voldoende om de eerste twee woorden en de laatste twee woorden van de zin te noteren, met daartussenin drie puntjes. Vergeet niet om de aanhalingstekens te plaatsen en met een hoofdletter te beginnen. De regelnummers erbij noemen is niet verplicht, maar het is wel prettig voor de docent die jouw examen nakijkt. De eerste zin van deze alinea zou je dus als volgt citeren:
‘’Als er…te schrijven’’ (regels XX-XX)
Let op: in het eindexamen Nederlands worden vrij veel open vragen gesteld, waarbij je antwoord moet geven in je eigen woorden. Bij deze vragen mag je dus nóóit citeren!
Slide 19 - Diapositive
Zakelijke brief
Uitleg zakelijke brief
Slide 20 - Diapositive
Opbouw zakelijke brief
Jouw adres
plaats, datum
Adres geadresseerde,
Betreftregel,
Aanhef,
inleiding
kern,
slot,
slotgroet,
afzender
Let op: witregels tussen elk onderdeel, hoofdletters en leestekens
Slide 21 - Diapositive
Zakelijke brief
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Leespubliek: zakelijke e-mail?
Je schrijft aan iemand die je niet persoonlijk kent. ( Jullie zijn geen vrienden of familie)
Bijvoorbeeld:
De tandarts, of Vodafone, (je docent)
Dus: formeel taalgebruik
Leespubliek: Persoonlijke e-mail?
Je schrijft aan iemand die je persoonlijk kent.
Bijvoorbeeld:
Je vriend of vriendin, oom of tante of neef en nicht.
Dus: informeel taalgebruik
Slide 24 - Diapositive
Tekstdoel Zakelijke e-mail
Bijvoorbeeld:
Je hebt een vraag aan je docent.
Je wilt een afspraak verzetten bij de tandarts.
Je wilt informatie over een nieuwe telefoon.
Je hebt een klacht over een jas die je gekocht hebt.
Tekstdoel Persoonlijke e-mail
Bijvoorbeeld:
Je hebt een leuk weekend gehad en daar wil je over vertellen.
Je wilt graag dat je neef of nicht in de kerstvakantie bij je komt logeren.