Examentraining HAVO5

Eind(elijk)examen
Examenstof
Tips ter voorbereiding
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Eind(elijk)examen
Examenstof
Tips ter voorbereiding

Slide 1 - Diapositive

Eindexamen
Bestaat uit:
- theorie die je allemaal al hebt gehad
- bestaat voor 50% uit MK en 50% open vragen
- vragen die je uitnodigen te laten zien wat je geleerd hebt!

Slide 2 - Diapositive

Examenstof bestaat uit:
Examenstof biologie is vastgesteld als:
- Stofwisseling: cel en organismen 
- Reproductie: (on)geslachtelijke voortplanting en erfelijkheidsleer 
- Afweer 
- Regulatie/waarneming: hormonen, zenuwstelsel, zintuigen 
- Regulatie: Voeding, transport, gaswisseling, uitscheiding 
- Ecologie: ecosystemen 
- Evolutie: selectie en soortvorming 
- DNA en erfelijkheid 



 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat neem je mee naar het biologie examen?
  • Tijdens je examen mag je een Binas  gebruiken, 
  • De Binas dient compleet onbeschreven en onbeplakt te zijn. Het gebruik
       van briefjes als paginawijzers is niet toegestaan.
  • Het gebruik van een niet-grafische rekenmachine is toegestaan.
  • Verder meenemen naar je examen: (reserve-)pen, tekenpotlood, gum,
       geodriehoek en arceerstiften.
  • Tijdens je examen mag je NIKS lenen van anderen. 
  • Neem een beetje (!) eten en drinken mee.

Slide 5 - Diapositive

Wat neem je dus NIET mee naar de examenzaal?
A
Mobiele telefoon
B
Smartwatch
C
Typex
D
A + B + C

Slide 6 - Quiz

Welk type vragen kom je tegen?
  • Open vragen: aantal punten meestal gelijk aan aantal
      denkstappen
  • Meerkeuze vragen

In de examens kunnen meerkeuze-vragen voorkomen voor 1 punt en voor 2 punten, dit is relatief nieuw. Het aantal punten dat aan een  meerkeuze-vraag wordt toegekend, hangt in principe samen met het aantal denkstappen dat de kandidaat moet maken om tot het antwoord te komen.
LET OP!

Slide 7 - Diapositive

Er zijn verschillende soorten open vragen
Hoe te herkennen?
Feitenkennis
Noem..
Met welke term…
Wat is…
Geef een omschrijving van …
Verklaring / toelichting
Geef een verklaring voor…
Inzicht
Leg uit….
Bereken…
Mening
Beargumenteer…
Vaardigheden
Formuleer een hypothese
Maak een werkplan
Beschrijf een werkwijze…
Trek een conclusie

Slide 8 - Diapositive

1. Wat is de vraagstructuur?
Instructiewerkwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleggen + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + mbv gegevens uit de tabel


Slide 9 - Diapositive

  Snoekkroketten
Leg met behulp van de gegevens uit de tabel uit wat de voornaamste oorzaak is van de constatering dat snoekkroketten inderdaad lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten.

Slide 10 - Diapositive

Leg met behulp van de gegevens uit de tabel uit wat de voornaamste oorzaak is van de constatering dat snoekkroketten inderdaad lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten.

Slide 11 - Question ouverte

(2. Wat is de antwoordstructuur?)
Instructiewerkwoord als zelfstandig naamwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde

Uitleg + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + m.b.v. gegevens uit de tabel


Slide 12 - Diapositive

3. Naar welk verband wordt gevraagd?

Moet je een oorzaak/ gevolg uitleggen? Moet je een conclusie trekken uit de gegevens? Om dit te achterhalen kun je gebruik maken van de signaalwoorden uit de vraag.

Slide 13 - Diapositive

3. Naar welk verband wordt gevraagd?

Slide 14 - Diapositive

4. Over welk hoofdonderwerp in de Biologie gaat deze vraag?
Bedenk bij welk hoofdonderwerp deze vraag hoor. Dit kan je op het juiste spoor zetten voor te gebruiken BINAS tabellen of begrippen in het antwoord -> Voeding en vertering

Slide 15 - Diapositive

5. Welke gegevens uit de vraag kan ik gebruiken?

Lees de informatie uit de context gericht door om relevante gegevens te vinden die je nodig hebt voor het antwoord.
Arceer eventueel.

Slide 16 - Diapositive

6. Welke gegevens/ kennis moet ik zelf toevoegen?
Bedenk welke kennis je nog moet toevoegen om het antwoord compleet te maken. Bedenk ook welke biologische begrippen waarschijnlijk in het antwoord moeten voorkomen: 
Enzymen, koolhydraten, eiwitten, vetten, organen


Slide 17 - Diapositive

7. Formuleer nu je antwoord
Herhaal de vraag + neem het signaalwoord dat past bij het verband in de vraag + voeg het hulpmiddel toe.


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat ...

Slide 18 - Diapositive

8. Controle
Lees de vraag nog een keer goed door en kijk nog een keer kritisch naar je antwoord. Beantwoord je de vraag eigenlijk wel? Zo niet: pas je antwoord aan


Slide 19 - Diapositive

9. Maak het antwoord compleet
Voeg informatie uit de context en eigen informatie (kennis/ BINAS) toe om het antwoord compleet te maken.


Slide 20 - Diapositive

Compleet antwoord


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat snoekkroketten per 100gr maar 1gr vet bevat (terwijl kip, rund, -en varkenskroketten 12-15x meer vet bevat) en vet langzamer verteert dan eiwitten en koolhydraten.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Veel gemaakte fouten:
- Geen antwoord geven op de vraag (wat is het verschil?)
- Onvolledige antwoorden (gebruik hele zinnen!)
- Alleen vraag herhalen (geen uitleg/nieuwe informatie)
- Te snel naar antwoord willen (werk denkstappen uit!)
- Meer redenen of voorbeelden geven dan gevraagd
- Alleen standpunt of mening geven zonder onderbouwing.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Noteer het antwoord op de vorige vraag (A t/m F)

Slide 25 - Question ouverte

antwoord op rekenvraag bloedsomloop
HMV=SV x HSF
Dus 70 x 70 =4900 ml (of 4,9L)
Inspanning zorgt voor HSF van 200 en een HMV dat 5x zo hoog is HMV is dan 5x4900L= 24500 ml (of 24,5L), alles invullen in formule geeft:
24500= SV x 200 ---> SV= 122,5 ml
Dan nog % verandering berekenen: 122,5-70 / 70 x 100 = 75%  --> antwoord D
Bij open vragen:
BIJ BEREKENINGEN ALTIJD DE EENHEID NOTEREN!!!

Slide 26 - Diapositive

Grafieken tekenen
Je doet een onderzoek naar de invloed van verschillende zoutconcentraties in het milieu op de hartslagfrequentie van een watervlo. Je moet een grafiek tekenen. Hoe ziet deze eruit? 


Slide 27 - Diapositive

Grafieken tekenen
Op de X-as komt dan de zoutconcentratie (je stopt namelijk de watervlo in vooraf bepaalde zoutconcentraties), op de Y-as komt de hartslagfrequentie (deze wil je onderzoeken/ meten).
Samengevat:
X-as: wat je weet (onafhankelijke variabele)
Y-as: wat je meet (afhankelijke variabele)

LET OP: zorg dat je de assen ook benoemt, inclusief grootheid (zoals tijd) en eenheid (zoals minuten). Zorg ook voor een mooie schaalverdeling. Teken de meetpunten én de grafieklijn, meestal een vloeiende lijn waar je geen liniaal voor gebruikt! Laat de lijn alleen door het 0,0 punt (de oorsprong) gaan als dat logisch is en uit de gegevens blijkt! Zorg voor een legenda.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Voorbeeldvraag  (2p)
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 370C. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.

Slide 30 - Diapositive

Verwacht antwoord 
maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat:
• het rillen wordt veroorzaakt door spiersamentrekkingen         1p
• waarbij warmte vrijkomt (ten gevolge van dissimilatie)             1p

Slide 31 - Diapositive

Voorbeeldvraag (strategie)
2p = 2 punten = in 2 stappen antwoord geven
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 370C. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.

Verband leggen: wat heeft rillen met temperatuurstijging te maken?

Slide 32 - Diapositive

Open vragen:
- Verbanden leggen (waarom werkt 't zo?  
- Uitleggen van begrippen (wat wordt bedoeld met?)
- Kunnen gestructureerd zijn (deelvragen) of ongestructureerd
- Geven van (andere) voorbeelden
- Toegepaste kennis via contexten (antwoord soms gegeven)
- Standpunten beargumenteren

Slide 33 - Diapositive

Europese kreeften
Het uitzetten van deze nieuwe, kleine populatie Europese rivierkreeften in een ander gebied is niet bij voorbaat een succes. Als de genetische
variatie van deze populatie klein is, is de overlevingskans kleiner dan bij een populatie met een grote genetische
variatie.

Slide 34 - Diapositive

(2p)
Verklaar dat de overlevingskans van de uitgezette populatie groter is als de genetische variatie van deze populatie groot is.

Slide 35 - Question ouverte

De vissen die in het warmere water van de Europese zeeën leven krijgen door de verhoging van de watertemperatuur problemen. Het blijkt dat hun zuurstofverbruik meer toeneemt dan hun zuurstofopname.
(2p) Leg uit waardoor het zuurstofverbruik van de vissen in het warme water toeneemt.

Slide 36 - Question ouverte

Afname kalk in schelpdieren
Het water van de zeeën wordt niet alleen steeds warmer, maar het wordt ook zuurder. De verhoging van de CO2-concentratie in de lucht leidt tot een toename van het CO2-gehalte in het water waardoor het zeewater zuurder wordt.
In het laboratorium in Yerseke onderzoekt men de gevolgen van de zuurdere zee voor mosselen en oesters. Deze dieren nemen CO32– en Ca2+ uit het zeewater op en maken daarmee de kalkverbinding (CaCO3 ) voor de opbouw van hun schelp. Men bouwde een ‘zee-opstelling’ met mosselen en oesters in het lab, waar in een paar uur tijd de CO2-concentratie van het zeewater verhoogd kon worden. De kalkafzetting in de schelpen nam na deze verhoging heel duidelijk af.

Slide 37 - Diapositive

(2p)
Leg uit waardoor schelpdieren, zoals de mossel of oester, bedreigd worden als de schelp minder kalk bevat.

Slide 38 - Question ouverte

Slide 39 - Diapositive