24/25 4.4 Vermogen en Energie 2TH

Justin
Murat
Dave
Hossien
Diyar
Hattab
Maxim
Tygo
Kasim
Romina
Tina
       bord       en         docent
Pak je boek en je laptop. Met de absentie
controleer ik ook of je je spullen hebt.
Ligt het niet klaar = MV
Nataiyu
Siem
Ada
Badrdin
Tiago
Taha
Ömer
Atakan
Maram
Amy
Sanne
Welkom 2G!
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Justin
Murat
Dave
Hossien
Diyar
Hattab
Maxim
Tygo
Kasim
Romina
Tina
       bord       en         docent
Pak je boek en je laptop. Met de absentie
controleer ik ook of je je spullen hebt.
Ligt het niet klaar = MV
Nataiyu
Siem
Ada
Badrdin
Tiago
Taha
Ömer
Atakan
Maram
Amy
Sanne
Welkom 2G!

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 4
4.4 Vermogen en energie

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Herhaling 4.3 
  2. Uitleg paragraaf 4.4  
   4. Opdrachten 4.4  maken
 

Slide 3 - Diapositive

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1. Teken een schakelschema van een serieschakeling met 2 lampjes, een batterij en een stroommeter.

Slide 4 - Diapositive

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1. Teken een schakelschema van een parallelschakeling met 3 lampjes, 1 batterijen en een open schakelaar die zorgt dat lampje 3 gaat branden. 

Slide 5 - Diapositive

De batterij levert 9 V, hoeveel volt krijgt lampje 1
A
3 V
B
4,5 V
C
6V
D
9 V

Slide 6 - Quiz

De batterij levert 300mA, hoeveel mA krijgt lampje 3
A
300 mA
B
100 mA
C
150 mA
D
50 mA

Slide 7 - Quiz

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 8 - Quiz

Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 9 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen

Slide 10 - Quiz

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je alleen lampje A aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je lampje A en B aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 12 - Quiz

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 3 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 13 - Quiz

Leerdoelen 4.4
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen. 
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.


Slide 14 - Diapositive

4.4 Vermogen en energie
Wat denk jij? Wat betekend volgens jou het woord vermogen? 

Slide 15 - Diapositive

4.4 Vermogen en energie
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.


Slide 16 - Diapositive

4.4 Vermogen en energie
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie. 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie.

Slide 17 - Diapositive

4.4 Vermogen en energie
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Het vermogen hangt af van: De spanning
Hoe meer Volt (V), hoe groter het vermogen.

Het vermogen hangt óók af van: De stroomsterkte
Hoe meer Ampère (A), hoe groter het vermogen.
                          

Slide 18 - Diapositive

4.4 Formule van vermogen

                      Vermogen  = spanning x stroomsterkte

   eenheid:   Watt (W)   =    Volt (V)   x         Ampere (A)

Slide 19 - Diapositive

Vermogen
Als we dus de spanning invullen in Volt (V), en de stroomsterkte in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère


Slide 22 - Diapositive

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
Gegeven:        spanning = 12V
                            stroomsterkte = 5A
Gevraagd:       vermogen in W
Formule:          vermogen = spanning x stroomsterkte
Berekening:   vermogen = 12 x 5
Antwoord:       vermogen = 60 W


Slide 23 - Diapositive

Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
A
50 W
B
50 V
C
60 W
D
60 A

Slide 24 - Quiz

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je  eerst milliampère  omrekenen naar ampère!


Slide 25 - Diapositive

Oefenen
Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet (230V) werkt.
Gegeven:               vermogen = 1800 W
                                   spanning = 230 V
Gevraagd:             stroomsterkte in A
Formule:                vermogen = spanning x stroomsterkte
                                   stroomsterkte = vermogen : spanning
Berekening:          stroomsterkte = 1800 : 230
Antwoord:             stroomsterkte = 7,8 A

Slide 26 - Diapositive

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet (230V) werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 27 - Quiz

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Het kan ook zijn dat je niet het vermogen moet berekenen, maar bijvoorbeeld de stroom. Je moet dan eerst de formule ombouwen!


Slide 28 - Diapositive

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
Gegeven:               vermogen = 1800 W
                                   spanning = 230 V
Gevraagd:             stroomsterkte in A
Formule:                vermogen = spanning x stroomsterkte
                                   stroomsterkte = vermogen : spanning
Berekening:          stroomsterkte = 1800 : 230
Antwoord:             stroomsterkte = 7,8 A

Slide 29 - Diapositive

Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact (230 V). Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
A
7,8 A
B
8,4 A
C
8,0 A
D
4,5 A

Slide 30 - Quiz

Formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 31 - Quiz

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 32 - Quiz

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 34 - Quiz

Koffiezet apparaat is aangesloten op het stopcontact. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen.
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 35 - Quiz

Maken Paragraaf 4
Maken paragraaf 4.4 vraag: 1, 2, 3, 5, 6 en 8

Slide 36 - Diapositive

Aan het werk! NOVA
Wat? 4.4 Vermogen en energie - opdrachten 1, 2, 3, 5, 6 en 8

Hoe? In je schrift!
Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Kom bij mijn bureau. 

Klaar? Test Jezelf of oefenopgaven vermogen!

timer
10:00

Slide 37 - Diapositive

Afsluiten
Huiswerk
Oefenopgaven vermogen opdracht 1, 4 en 7 


Blijf even zitten tot de bel gaat!

Slide 38 - Diapositive