Sano como una manzana

La salud
1 / 16
suivant
Slide 1: Carte mentale
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

La salud

Slide 1 - Carte mentale

Welke klachten horen bij welke diagnose?
Tiene la gripe
Tiene fiebre
Está mareado
Está cansado
Tiene tos
Le duele la cabeza y tiene 39C
Le duele la garganta
Tiene dolor de cabeza y todo gira
Le duelen las piernas y no puede más
Le duele todo el cuerpo y toma una aspirina

Slide 2 - Question de remorquage

¡Qué se mejore!
A
Beterschap!
B
Het beste!
C
Komt goed!
D
Gezondheid!

Slide 3 - Quiz

¿Qué te pasa?
A
Waar heb je pijn?
B
Hoe voel je je?
C
Wat is er met je aan de hand?
D
Gaat het goed met je?

Slide 4 - Quiz

Me siento fatal
A
Ik ben doodziek
B
Ik voel me belabberd
C
Ik voel me prima
D
Ik voel me niet zo lekker

Slide 5 - Quiz

Me duele la cabeza
A
Ik heb buikpijn
B
Ik heb hoofdpijn
C
Ik heb koorts
D
Ik heb je griep

Slide 6 - Quiz

Tengo mucho dolor
A
Ik ben heel misselijk
B
Ik ben heel ziek
C
Ik heb veel pijn
D
Ik ben heel moe

Slide 7 - Quiz

El médico
el dolor
sano
¡Qué te mejores!
El cuerpo
La fiebre
Me duele(n)...
La cabeza
¿Qué te pasa?
Me siento...
Te sientes
de dokter
het lichaam
Jij voelt je
ik voel me
de pijn
Wat is er aan de hand?
de koorts
het hoofd
beterschap
gezond
Mij doet / doen pijn....

Slide 8 - Question de remorquage

¿Qué te pasa? / ¿Qué te duele(n)?
Het werkwoord doler (pijn doen) vervoeg je op dezelfde manier.

Slide 9 - Diapositive

Wel twee vormen gebruik je bij DOLER?

Slide 10 - Question ouverte

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp?

Slide 11 - Question ouverte

DOLER:
A mí ________________ las piernas.

Slide 12 - Question ouverte

DOLER:
Voy al médico, ________________ la cabeza.

Slide 13 - Question ouverte

Hoe zeg je:
María en Carlos hebben hoofdpijn
A María y Carlos ....

Slide 14 - Question ouverte

Hoe zeg je:
Ik heb keelpijn.

Slide 15 - Question ouverte

Hoe zeg je:
Juan heeft pijn aan zijn handen.
A Juan ...

Slide 16 - Question ouverte