UNIT 2 Samenvatting + Oefentoets

Samenvatting Grammar Unit 2
Grammatica samenvatten
Quiz
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Samenvatting Grammar Unit 2
Grammatica samenvatten
Quiz

Slide 1 - Diapositive

Meervoud (plurals)
Meervoud eindigt meestal op een -s.
Woorden die eindigen op s-klanken eindigen op -es.
Dress → dresses
Woorden die eindigen op medeklinker + -y → -ies
Lady → ladies
Woorden die eindigen op -f(e) krijgen meestal -ves
life → lives

Slide 2 - Diapositive

Telling the time
- O'clock alleen bij volle uren.
10:00 → "ten o'clock"
- T/m dertig minuten na een vol uur gebruik je "past"
"tien voor half vijf" → "twenty past four"
Let op: "half vijf" "half past four"
- Na de dertig minuten gebruik je "to"
"Kwart voor vijf" → "quarter to five"

Slide 3 - Diapositive

Rangtelwoorden
Rangtelwoorden geven een volgorde aan.
De meeste rangtelwoorden maak je door getal + th
Er zijn uitzonderingen:


1e
First
5e
Fifth
21e
Twenty-first
40e
Fourtieth

Slide 4 - Diapositive

Present Simple
I, you, we, they → hele werkwoord (walk, read)
Shitregel: she, he, it → hele werkwoord + s (walks, reads)
Ww eindigt op een s-klank: hele ww + es
"He kisses her."
Ww eindigt op medeklinker + -y → -y wordt -ies
"The bird flies home."
Ww eindigt op klinker + -o → +es
"She goes to school."

Slide 5 - Diapositive

Negatives & Questions
Bij ontkenningen en vragen gebruik je een vorm van to do.
Ontkenning: persoon + do / does + not + hele werkwoord
Vraag: do/ does + persoon + hele werkwoord
Let op: Gebruik geen to do wanneer het werkwoord has got is.
She runs.
She does not run
Does she run?
I have a lot of work
I haven't got a lot of homework
Have I got a lot of homework?

Slide 6 - Diapositive

Wat is het meervoud van "kiss"?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het meervoud van "knife"?

Slide 8 - Question ouverte

What time is it?
A
Half eight
B
Half past eight
C
Half seven
D
Half past seven

Slide 9 - Quiz

What time is it?
A
quarter to four
B
twenty past eight
C
ten to half nine
D
twenty to eight

Slide 10 - Quiz

Zet het getal om naar een rangtelwoord
eenentwintigste (21e)
A
twenty-first
B
twentyfirst
C
twentiefirst
D
twentie-first

Slide 11 - Quiz

Zet het getal om naar een rangtelwoord
dertigste (30e)
A
thirtyeth
B
thirtyth
C
thirtieth
D
thirtyieth

Slide 12 - Quiz

Zet het getal om naar een rangtelwoord
vijfenvijftigste (55e)
A
fiftie-fifth
B
fiftieth-five
C
fiftyfifth
D
fifty-fifth

Slide 13 - Quiz

Gebruikt de present simple
I ... the dog every day.
A
walks
B
walk
C
hating

Slide 14 - Quiz

Gebruik de present simple
She ... vegetables.
A
hate
B
hates
C
hating

Slide 15 - Quiz

Vul de present simple in.
He ... every day. (to study)

Slide 16 - Question ouverte

Maak de zin ontkennend.
She bikes a lot.

Slide 17 - Question ouverte

Maak de zin vragend.
My dad works every day.

Slide 18 - Question ouverte

Maak de zin ontkennend.
The dog has a bone.

Slide 19 - Question ouverte

Maak de zin vragend.
She has got good grades.

Slide 20 - Question ouverte

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Sondage