Persoonlijk bezittelijk zww en hww


GRAMMATICA

theorie

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon


GRAMMATICA

theorie

Slide 1 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
Een psv verwijst naar levende wezens en zaken, zonder ze verder bij naam te noemen.

Hij, zij, ik, jullie, ons, HET, wij


Slide 2 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord 
Geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.  Schrijf in je schrift wat de bezittelijke voornaamwoorden zijn van onderstaande zinnen. 

1. Dat is mijn hond. 
2. Hun kat is erg lief.
3. Onze tassen zijn het mooist. 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo

Even oefenen

Welke psv en/of bzv kun jij vinden in de volgende zinnen?

1)  Mag ik even naar het toilet?

2) Heb je me niet gehoord?

3) Het was zijn eigen schuld.

4) Bij het station moet je je fiets ook niet neerzetten.

5) Heb jij Luuk in de bus zien zitten, vanmorgen?

Slide 6 - Diapositive

Controleer zelf jouw antwoorden

1)  Mag ik even naar het toilet?

               psv

2) Heb je me niet gehoord?

             psv  psv

3) Het was zijn eigen schuld.

                      bzv

4) Bij het station moet je     je fiets ook niet neerzetten.

                                              psv  bzv

5) Heb jij Luuk in de bus zien zitten, vanmorgen?

             psv

Slide 7 - Diapositive

Nog meer oefenen

Noteer de psv en/of de bzv

1) We logeren dan bij een tante van mij.

2) Mij hindert het niet.

3) Het is ook de club van mij.


Slide 8 - Diapositive

Controleer zelf jouw antwoorden

1) We logeren dan bij een tante van mij.

     psv                                                              psv

2) Mij hindert het niet.

     psv                psv

3) Het is ook de club van mij.

    psv                                          psv

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord 
Zww: belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde
Hww: alle andere werkwoorden

Slide 10 - Diapositive

Schrijf de zww en hww van onderstaande zinnen in je schrift.


1. Ik maak vaak fietsen schoon. 
2. Ik heb al vaak in een auto gereden. 
3. Sommige klasgenoten houden erg van voetbal. 
4. Simon heeft daar al vaak gewerkt. 

Slide 11 - Diapositive

Oefenen

Noteer de hww en de zww in de zin.


1) De politie zal een handje toesteken.

2) Tijdens de kou moeten daklozen binnen kunnen slapen.

3) Zij zal deze mensen gaan ophalen.

Slide 12 - Diapositive

Controle

1) De politie zal een handje toesteken.

                           hww                        zww

2) Tijdens de kou moeten daklozen binnen kunnen slapen.

                                       hww                                            hww       zww

3) Zij zal deze mensen gaan ophalen.

            hww                            hww    zww


Slide 13 - Diapositive