Economisch bekeken - H1.2 Inkomsten omrekenen - KGT

  • Je doet je telefoon in de telefoontas.
  • Je hangt je jas op aan de kapstok.
  • Je gaat rustig  zitten op je eigen plek.
  • Je zorgt dat je geen eten of drinken op tafel hebt.
  • Je opent pakt je boek en legt hem op je bureau.
  • Je wacht rustig af tot de docent met de les begint, ondertussen mag je rustig praten met je buurvrouw of buurman.
Welkom...
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

  • Je doet je telefoon in de telefoontas.
  • Je hangt je jas op aan de kapstok.
  • Je gaat rustig  zitten op je eigen plek.
  • Je zorgt dat je geen eten of drinken op tafel hebt.
  • Je opent pakt je boek en legt hem op je bureau.
  • Je wacht rustig af tot de docent met de les begint, ondertussen mag je rustig praten met je buurvrouw of buurman.
Welkom...

Slide 1 - Diapositive

  • Huiswerk controle
  • Herhalen
  • Opdrachten samen nakijken
  • Nieuwe stof
  • Zelfstandig aan de slag
Wat gaan we doen vandaag?

Slide 2 - Diapositive

1.2. Inkomsten omrekenen 

Slide 3 - Diapositive

Terugblik

Slide 4 - Diapositive

Gatentekst
1) _______ is alles dat je ontvangt, bijvoorbeeld door te werken. Er zijn twee soorten inkomen: inkomen in natura en inkomsten in geld. Bij 2) _______  krijg je goederen (spullen) of diensten in plaats van geld, bijvoorbeeld een auto van de zaak of een cadeaubon. 3) _______ betekent dat je geld contant krijgt of op je rekening. 4) _______ krijg je omdat je een taak hebt gedaan, zoals salaris voor je werk of klusjes voor je ouders. 5) _______ is geld dat je ontvangt zonder dat je er een taak voor moet doen, zoals bijvoorbeeld zakgeld of een uitkering. Geld dat je overhoudt nadat je alle belangrijke uitgaven hebt gedaan noem je 6) _______. Geld dat voor een bepaald doel is, zoals kleedgeld noem je 7) _______.
Vul in in de tekst!
  • Inkomen
  • Inkomsten in
     natura
  • Inkomsten met
     tegenprestatie
  • Inkomsten in geld
  • Inkomsten
     zonder
     tegenprestatie
  • Vrij-besteedbaar inkomen
  • Niet-vrij besteedbaar inkomen

Slide 5 - Diapositive

Gatentekst
INKOMEN is alles dat je ontvangt, bijvoorbeeld door te werken. Er zijn twee soorten inkomen: inkomen in natura en inkomsten in geld. Bij INKOMSTEN IN NATURA krijg je goederen (spullen) of diensten in plaats van geld, bijvoorbeeld een auto van de zaak of een cadeaubon. INKOMSTEN IN GELD betekent dat je geld contant krijgt of op je rekening. INKOMSTEN MET TEGENPRESTATIE krijg je omdat je een taak hebt gedaan, zoals salaris voor je werk of klusjes voor je ouders. INKOMSTEN ZONDER TEGENPRESTATIE is geld dat je ontvangt zonder dat je er een taak voor moet doen, zoals zakgeld of een uitkering. Geld dat je overhoudt nadat je alle belangrijke uitgaven hebt gedaan noem je VRIJ BESTEEDBAAR INKOMEN. Geld dat voor een bepaald doel is, zoals kleedgeld noem je NIET-VRIJ BESTEEBAAR INKOMEN.

Slide 6 - Diapositive

1.2. Inkomsten omrekenen (KGT)

Slide 7 - Diapositive

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • inkomsten over verschillende perioden omrekenen.
  • inkomsten met elkaar vergelijken.
Wat gaan we leren?

Slide 8 - Diapositive

Is €5,- per week hetzelfde als €20,- per maand?
Ja
Nee

Slide 9 - Sondage

Inkomsten en uitgaven hebben vaak een bepaalde regelmaat:
  • per week
  • per 4 weken
  • per maand
  • per kwartaal
  • per jaar.

Je kunt inkomsten en uitgaven alleen vergelijken als ze over dezelfde periode gaan, bijv. over een week of of over een maand.
Hoe vaak krijg ik salaris?

Slide 10 - Diapositive

Een jaar heeft _____ dagen!
Een jaar heeft _____ weken!
Een jaar heeft _____ kwartalen!
Een jaar heeft _____ maanden!
Een week heeft _____ dagen!
Hoeveel dagen heeft een jaar?
Antwoorden
Een jaar heeft 365 dagen!
Een jaar heeft 52 weken!
Een jaar heeft 4 kwartalen!
Een jaar heeft 12 maanden!
Een week heeft 7 dagen!
1 maand
4 weken

Slide 11 - Diapositive

Van maand naar jaar
Maandbedrag x 12  =
Week naar jaar
Weekbedrag x 52 =
Maand naar week
Maandbedrag x 12 : 52 =
Week naar maand
Weekbedrag x 52 : 12 =
Kwartaal naar jaar
Kwartaalbedrag x 4 =





Inkomsten omrekenen (Formules)

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

VRAGEN?

Slide 14 - Diapositive

OPDRACHTEN
  • Maak de vragen van het vorige hoofdstuk 9,10,11,12 en 13 en maak de introductievragen van het nieuwe hoofdstuk opdracht 1 t/m 5 
  • Alles wat je hier doet, hoef je thuis minder te doen! 



Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgaven 1 t/m 5 van hoofdstuk 1.2 inkomsten omrekenen op bladzijde 12 en 13.

Huiswerk

Slide 18 - Diapositive

  • Je doet je telefoon in de telefoontas.
  • Je hangt je jas op aan de kapstok.
  • Je gaat rustig  zitten op je eigen plek.
  • Je zorgt dat je geen eten of drinken op tafel hebt.
  • Je opent pakt je boek en legt hem op je bureau.
  • Je wacht rustig af tot de docent met de les begint, ondertussen mag je rustig praten met je buurvrouw of buurman.
Welkom...

Slide 19 - Diapositive

  • Herhalen met hulpblad
  • Opdrachten nakijken
  • Zelfstandig aan de slag
Wat gaan we doen vandaag?

Slide 20 - Diapositive

Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgaven 1 t/m 12 van hoofdstuk 1.2 inkomsten omrekenen op bladzijde 12 en 15.

Huiswerk

Slide 21 - Diapositive

Huiswerk voor de volgende les:
Maken de rekentrainer op bladzijde 35.
Ben je klaar?
Ga dan de blauwe blokken leren van paragraaf 1.1 en 1.2 .

Huiswerk

Slide 22 - Diapositive

Bedankt en fijne dag!

Slide 23 - Diapositive