HNE Duits V2 Kapitel 4, Woche 14.1

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Mittwoch 5. April - 2023
Woche 14- Frühling
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Mittwoch 5. April - 2023
Woche 14- Frühling

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
*Aktuelles
*neue Grammatik
*Hausaufgaben





Slide 2 - Diapositive

4

Slide 3 - Vidéo

00:44
Wat hoorden we zojuist over Hanni die Osterhase

Slide 4 - Question ouverte

00:56
Was sind Ostereier?
A
Lecker
B
in allen Farben von jedem Tier
C
ein Fruchtbarkeitssymbol
D
Die Eier von Hasen

Slide 5 - Quiz

01:05
Welke betekenis heeft het Osterfeuer?

Slide 6 - Question ouverte

02:01
Welke traditie is NIET waar.
A
In NL en DE: het zoeken van eieren.
B
In USA: een paasparade
C
In Oekraïne: een paastaart die aan het eind verdeeld wordt
D
In Polen: geven ze elkaar een ei met een boodschap.

Slide 7 - Quiz

Was machen wir heute?
*Aktuelles
*neue Grammatik
*Hausaufgaben





Slide 8 - Diapositive

Werkwoorden met een vaste naamval
Werkwoorden met de 1e, 3e of 4e naamval:
In het Duits hebben veel werkwoorden een vaste naamval.



Werkwoorden +1e
Werkwoorden +3e
Werkwoorden +4e
sein          zijn
werden   worden
bleiben    blijven
danken        bedanken
gefallen       bevallen
gehören      behoren
glauben       geloven
gratulieren  feliciteren
helfen          helpen
schmecken smaken
fragen        vragen
es gibt        er is / er zijn
bitten         om hulp                                                vragen/verzoeken

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
seit
C
durch
D
von

Slide 10 - Quiz

De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
geen naamval

Slide 11 - Quiz

De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
geen naamval

Slide 12 - Quiz

Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, glauben, gratulieren
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Geef de naamval en de vertaling:
Es gibt [een] Problem (o).
A
ein (1)
B
eine (1)
C
einen (4)
D
ein (4)

Slide 14 - Quiz

Geef de naamval en de vertaling:
Ihr müsst (de) Bienen (mv) helfen.
A
1e - die
B
3e - den
C
4e - die

Slide 15 - Quiz

Geef de naamval en de vertaling:
Diese Katze gehört (haar) Schwester.
A
1e - ihre
B
3e - ihrer
C
4e - ihre

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm in.

Hast du [jouw] Onkel schon gratuliert?

Slide 17 - Question ouverte

Geef de naamval en de vertaling:

Er wird nächstes Jahr (mijn) Lehrer.

Slide 18 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:

Das Haus gehört [mijn] Mutter.

Slide 19 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:

Ich glaube [de] Mann nicht.

Slide 20 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:

Es gibt [een] Gemälde (o) in der Halle.

Slide 21 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:

Was schenkt ihr [jullie] Eltern zu Weihnachten?

Slide 22 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:

Welcher Film gefällt [jou] gut?

Slide 23 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:

Wer gibt [jullie] die Tickets?

Slide 24 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:

Wie gefällt [jou] dieses Buch?

Slide 25 - Question ouverte

Naamvallen
Je hebt de naamvallen nu herhaald op basis van de volgende onderdelen:
- voorzetsels met een vaste naamval
-werkwoorden met een vaste naamval
-je kunt het schema van de der/ein-Gruppe gebruiken
- je kunt de persoonlijke vnw in de 1e, 3e en 4e naamval gebruiken

Slide 26 - Diapositive

Kan je nu de juiste naamval invullen na voorzetsels?
A
Nee, ik snap er niks van maar ik ga zelf meer oefenen.
B
Nee, ik snap er niks van en vraag mijn docent om hulp.
C
Ja, ik snap het helemaal!
D
Ja, ik snap het maar ik moet nog meer oefenen.

Slide 27 - Quiz

Hausaufgaben
Lektion 2, S. 22: Übung 10+11

Slide 28 - Diapositive

1

Slide 29 - Vidéo

02:12
Jedes Obst hat einen anderen Preis. Was sind teurer: Orangen oder Zitronen?
A
Orangen
B
Zitronen

Slide 30 - Quiz

1

Slide 31 - Vidéo

08:50
Wer hat Enna weh getan?
A
Der Putzkraft
B
Der Elektriker
C
Die Schwester
D
Der Koch

Slide 32 - Quiz

1

Slide 33 - Vidéo

02:46
Wer war den Mörder?
A
die Ehefrau
B
der Artz
C
die Schwester
D
die Putzfrau

Slide 34 - Quiz

!

Slide 35 - Diapositive