1.7 Grammatica les 1

1.7 Grammatica
  • Goedemiddag

  • chromebook op tafel
  • Boek en etui op hoek van je tafel
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1.7 Grammatica
  • Goedemiddag

  • chromebook op tafel
  • Boek en etui op hoek van je tafel

Slide 1 - Diapositive

1.7 Grammatica
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • een zin in zinsdelen verdelen
  • de persoonsvorm benoemen
  • het onderwerp benoemen

Slide 2 - Diapositive

1.7 Grammatica
Leerdoelen vandaag
 
  • Herhalen grammatica 
  • Een zin in zinsdelen verdelen
  • De persoonsvorm benoemen

Slide 3 - Diapositive

1.7 Grammatica - wat weet je nog
  • Lees de zin:
    Om oud auto repareren morgen spreken hij met het eigenaar van dat garage. 

  • Wat is hier allemaal niet goed aan?

Slide 4 - Diapositive

1.7 Grammatica - wat weet je nog
Lees de zin nu nog eens.

Om de oude auto te repareren spreekt hij morgen met de eigenaar van die garage. 

Slide 5 - Diapositive

Wat heeft allemaal met grammatica te maken?

Slide 6 - Carte mentale


Geef een reden of een voorbeeld waarom je grammatica nodig hebt om woorden goed te spellen.

Slide 7 - Question ouverte


Geef een reden of een voorbeeld waarom je grammatica nodig hebt goede zinnen te maken.

Slide 8 - Question ouverte


Geef een reden of een voorbeeld waarom je grammatica nodig hebt om een andere taal te leren.

Slide 9 - Question ouverte

1.7 Grammatica
Leertekst: Zin en zinsdelen

Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. 
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp. Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen (|).
Bijvoorbeeld de zin: Ik lees dit boek
                                      Ik | lees | dit boek.
 
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen. 

Slide 10 - Diapositive

Hoe
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:

De jongen loopt naar huis.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 11 - Quiz

1.7 Grammatica - zinsdelen
Antwoord

De jongen | loopt | naar huis

Slide 12 - Diapositive

Hoe
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:

Alle mensen klappen voor de zanger.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 13 - Quiz

1.7 Grammatica - zinsdelen
Antwoord

Alle mensen | klappen | voor de zanger

Slide 14 - Diapositive

Hoe
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:

Vinden jullie het concert ook goed?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quiz

1.7 Grammatica - zinsdelen
Antwoord

Vinden | jullie | het concert | ook goed?

Slide 16 - Diapositive

1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm 

Elke zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt (bijvoorbeeld rennen, springen, lopen, fietsen, willen). 
Ook kun je aan de persoonsvorm zien of de zin over nu (tt) of vroeger (vt) gaat.

Slide 17 - Diapositive

1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm 

Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 18 - Diapositive

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord
De persoonsvorm (pv) is één woord


Slide 19 - Diapositive

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
de jongen
B
loopt
C
naar
D
school

Slide 20 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De fiets valt in de sloot.
A
de fiets
B
valt
C
in
D
de sloot.

Slide 21 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Op mijn kamer lees ik dit boek .
A
Op
B
mijn kamer
C
lees
D
ik

Slide 22 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Tijdens de gym kneusde ik gisteren mijn hand.
A
Tijdens
B
gym
C
kneusde
D
ik

Slide 23 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
heeft
B
mijn
C
broer
D
geholpen

Slide 24 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Waarom leer jij niet voor de toets?
A
waarom
B
leer
C
jij
D
toets

Slide 25 - Quiz

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een enkelvoud of meervoud


Slide 26 - Diapositive

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 27 - Quiz

Hoe
Wat is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 28 - Quiz

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
 
De fiets valt in de sloot.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 29 - Quiz

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Bij voetbal verdedigen wij de voorsprong.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 30 - Quiz

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) staat in de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt).


Slide 31 - Diapositive

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
tt
B
vt

Slide 32 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:
 
De fiets viel in de sloot.
A
tt
B
vt

Slide 33 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Bij voetbal verdedigden wij de voorsprong.
A
tt
B
vt

Slide 34 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Hij had mijn vader gevraagd om te helpen.
A
tt
B
vt

Slide 35 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Ik wil stoppen met de oefeningen.
A
tt
B
vt

Slide 36 - Quiz

Zelfstandig werken
Maak oefening 2, 4 en 5 online

Slide 37 - Diapositive