Close reading LUCHTPOST VOOR DE KERSTMAN

Heb jij wel eens van luchtpost gehoord?
1 / 51
suivant
Slide 1: Carte mentale
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Heb jij wel eens van luchtpost gehoord?

Slide 1 - Carte mentale

Het boek

Als Martijn de kerstman per ballon een brief stuurt, wordt deze gevonden door een eenzame man die al zijn wensen vervult.

Slide 2 - Diapositive

leesdoel les 1
Ik kan de betekenis van woorden achterhalen.

Als je leest onderstreep je moeilijke woorden of uitdrukkingen.




Slide 3 - Diapositive

Kan je de betekenis van het woord achterhalen door:

  • terug te lezen
  • vooruit te lezen
  • delen van het woord te bekijken 

Lukt dat niet dan zoeken je het woord op in het woordenboek.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Lien

naaister
vrouw die naaiwerk verricht

Slide 6 - Diapositive

sprokkelen
afgevallen takjes verzamelen

Slide 7 - Diapositive

flakkeren
onrustig bewegen van een vlam

Slide 8 - Diapositive

de voerman
Hint: tegenwoordig heb je vrachtwagenchauffeurs.
iemand die de paarden ment (stuurt)

Slide 9 - Diapositive

geheimzinnig
raadselachtig

Slide 10 - Diapositive

houtsnijwerk
uit hout gesneden figuren

Slide 11 - Diapositive

brommerig
mopperig

Slide 12 - Diapositive

sinds
Sinds 1874 mogen kinderen tot 13 jaar  in Nederland niet meer werken.


Deze wet heet het Kinderwetje van meneer van Houten.
vanaf die tijd

Slide 13 - Diapositive

verwend
verwennen = toegeven.
door verwennerij (toegeven) bedorven

Slide 14 - Diapositive

verfrommelen
erg verkreuken

Slide 15 - Diapositive

wonderlijk
Wat een wonderlijke bank is dit.
vreemd, merkwaardig

Slide 16 - Diapositive

stationschef
Oud beroep.
de baas van het station

Slide 17 - Diapositive

bundel
Je kunt ook een bundel  kranten hebben of hout.
pak van samengebonden voorwerpen

Slide 18 - Diapositive

Les 2
Luchtpost voor de kerstman.


Slide 19 - Diapositive

leesdoel les  2
Ik kan de wwwwwh vragen beantwoorden.

Wie, Wat, Waar, Waarom.
Wanneer en Hoe





Slide 20 - Diapositive

Juf leest voor!
Denk aan ons leesdoel.
Wie,
Waar,
Wat,
Waarom,
Wanneer
en Hoe.


Slide 21 - Diapositive

we gaan aan het werk

Jullie gaan in groepjes werken.
Jullie maken mooie zinnen.
Jullie vertellen hoe je iets weet.

Slide 22 - Diapositive

Wie spelen de hoofdrol in dit verhaal?

Slide 23 - Diapositive

Wat doet Martijn in dit verhaal?

Slide 24 - Diapositive

Waar wonen de hoofdrolspelers?

Slide 25 - Diapositive

Waarom stuurt Martijn een luchtpostbrief?

Slide 26 - Diapositive

Wanneer speelt dit verhaal zich af, in welk jaargetijde?  Hoe weet je dat?

Slide 27 - Diapositive

Hoe verstuurt Martijn een brief naar de Kerstman? Hoe weet je dat?

Slide 28 - Diapositive

Leesdoel 3

Ik leer wat verwijswoorden zijn.
Ik kan verwijswoorden herkennen in een zin en weet waar ze naar verwijzen.





Slide 29 - Diapositive

Uitleg
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord, of groepje woorden, in de tekst.
Meestal staat dat woord in de vorige zin. Soms staat het wat verder weg en moet je een stukje verder teruglezen. Heel soms staat het woord waarnaar het verwijswoord verwijst in de zin erna. Dan moet je een stukje verder lezen.

Voorbeelden: hij, zij, ze, het, haar, hem, hun, die, dat, er, daar, dan

Op de plaats van het verwijswoord kun je altijd een ander woord of een groepje woorden invullen.

Slide 30 - Diapositive

Instructie
Martijn is morgen jarig. Martijn gaat op appels trakteren. 

Martijn is morgen jarig. Hij gaat op appels trakteren. 

  • Verwijswoord: hij
  • Verwijst naar: Martijn

Slide 31 - Diapositive

Othman eet een bord pasta. Dit heeft hij zelf gemaakt.

Waar verwijst “dit” naar?
A
Othman
B
eet
C
Een bord
D
Pasta

Slide 32 - Quiz

De kinderen gaan pannenkoeken eten bij oma. Ze helpen haar met bakken.

Waar verwijst “haar” naar?
A
De kinderen
B
Pannenkoeken
C
Eten
D
Oma

Slide 33 - Quiz

De jongen zit op het hek. Hij kijkt naar de paarden.

Waar verwijst “hij” naar?
A
De jongen
B
Zit
C
Op
D
Het hek

Slide 34 - Quiz

verwijswoorden zijn bijvoorbeeld:
- ik, hij, haar, ons, jullie, hem.....
- mijn, jouw, zijn, onze...........
- die, dit, dat, deze.............

Controleer altijd of het klopt. Schrijf in de plaats van het verwijswoord het echte woord of groepje woorden.

Slide 35 - Diapositive

De jongen zit op het hek. Hij kijkt naar de paarden. 
  • Hij
  • De jongen

Slide 36 - Diapositive

Juf Else springt het water in, want ze heeft het warm. 
  • Ze
  • Juf Else

Slide 37 - Diapositive

We gaan samen het verhaal lezen.
Tijdens het lezen wil ik dat je let op verwijswoorden .
Als je een verwijswoord ziet zet je er een streep onder.

Slide 38 - Diapositive

aan het werk
Je mag met je buurman of buurvrouw overleggen.


Beantwoord de 11 vragen over verwijswoorden.

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive

Tip of Top
  • Wat heb jij geleerd vandaag
  • Heb je nog een top of tip

Slide 51 - Diapositive