grammatica zinsdelen: meewerkend voorwerp

stillezen
Je kent de regels
timer
10:00
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

stillezen
Je kent de regels
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Werk samen
  1. Jullie krijgen een A3 en een stift;
  2. Maak een mindmap met zinsontleding in het midden;
  3. Met ruimte voor een voorbeeldzin;
  4. Schrijf alle stappen nog eens op 
  5. 1 t/m 5 - Welke vragen moet je stellen?


Slide 2 - Diapositive

Vandaag
Herhalen
Journaal kijken nieuwsbegrip
Tekst lezen nieuwsbegrip


Slide 3 - Diapositive

Meewerkend voorwerp 

Slide 4 - Diapositive

Wat weet je aan het einde van de les?
  • Je weet wat een meewerkend voorwerp is 
  • Je kan een meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Slide 5 - Diapositive

Wat weten we tot nu toe? 
zinsdelen 
persoonsvorm 
onderwerp 
werkwoordelijk gezegde 
lijdend voorwerp 

Slide 6 - Diapositive

meewerkend voorwerp

Slide 7 - Carte mentale

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.

 Begint vaak met aan, maar hoeft niet. In dat geval kun je 'aan' ervoor zetten. 

Of het begint met 'voor'. Dat is wat lastiger weg te laten. 


Slide 8 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 9 - Diapositive

Even checken...
Heb je het begrepen? 

Slide 10 - Diapositive

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 11 - Quiz

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Dan gaan we nu oefenen! 

Slide 14 - Diapositive

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 15 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 16 - Quiz

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 17 - Quiz

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 18 - Quiz

Wat de pv?
De stad Amersfoort doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
doneert subsidie
B
doneert
C
de stad Amersfoort
D
jaarlijk

Slide 19 - Quiz

Wat is het lv?
De stad doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
jaarlijks subsidie
B
subsidie
C
doneert
D
de stad

Slide 20 - Quiz

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 21 - Quiz

Wat is het mv?
Elke woensdag geeft Nienke de plantjes op haar kamer water.
A
Nienke
B
woensdag
C
op haar kamer
D
de plantjes

Slide 22 - Quiz

Wat is de pv?
Wie zal jullie dit voorstel gaan toelichten?
A
gaan
B
wie
C
zal
D
toelichten

Slide 23 - Quiz

Nog even om te controleren... 

Slide 24 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?
Kies het beste antwoord.
A
vraagproef
B
vraagproef en getalproef
C
getalproef en tijdproef
D
getalproef

Slide 25 - Quiz

Benoem de kenmerken van een werkwoordelijk gezegde.

Slide 26 - Carte mentale

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Lesdoelen 
Je weet wat een meewerkend voorwerp is 
Je kan een meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Slide 30 - Diapositive