NN 1 - Grammatica 3z - Het werkwoordelijk gezegde

 Grammatica zinsdelen  - lesdoelen
Je herhaalt wat zinsdelen zijn.
Je herhaalt wat een persoonsvorm en een onderwerp is.
Je leert wat een werkwoordelijk gezegde is. 
Je kunt het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp aanwijzen in de zin.





1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

 Grammatica zinsdelen  - lesdoelen
Je herhaalt wat zinsdelen zijn.
Je herhaalt wat een persoonsvorm en een onderwerp is.
Je leert wat een werkwoordelijk gezegde is. 
Je kunt het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp aanwijzen in de zin.





Slide 1 - Diapositive

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:

Jan 
| heeft | vorige week | een film | gekeken.


Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm [pv]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Persoonsvorm [pv]

Slide 3 - Diapositive


Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
vraag maken, plaats en tijd veranderen
B
onderwerp en lidwoord veranderen
C
vraag maken, getal en tijd veranderen
D
zin maken, plaats en tijd veranderen

Slide 4 - Quiz

De persoonsvorm vinden: 3 manieren
Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

1. Vraag makenHeeft Jan vorige week een film gekeken?

2. Getal veranderenWij hebben vorige week een film gekeken.

3. Tijd veranderen: Jan had vorige week een film gekeken


Slide 5 - Diapositive

Onderwerp [ow]
Wat weten jullie nog van deze zinsdelen?

Onderwerp [ow]

Slide 6 - Diapositive


Hoe kun je het onderwerp vinden in een zin?
A
Stel de vraag Wie/Wat + persoonsvorm?
B
Het onderwerp is altijd het 1e woord in de zin
C
Het onderwerp is altijd een mens of dier
D
Stel de vraag Waarom + persoonsvorm?

Slide 7 - Quiz

Het onderwerp vinden
Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm?

Wie heeft vorige week een film gekeken? > Jan

Jan is het onderwerp.

Slide 8 - Diapositive

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 9 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde [wg]
Het werkwoordelijk gezegde [wg] is een zinsdeel dat:

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heeft + gekeken
2. zegt wat het onderwerp DOET:  (Jan) heeft gekeken

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.
                   Jan
 wg   | vorige week | een film     wg    .                            


Slide 10 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen

  Ik | sta | elke dag | om 7 uur | op.
ow pv | elke dag  | om 7 uur | op.
             Ik wg elke dag | om 7 uurwg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: sta + op (opstaan)
2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) sta op                       


Slide 11 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen
Maar niet altijd!
        Ik | heb | op de tafel | geschreven.
     ow |  pv  | op de tafel  | geschreven
  Ik |  wg  op de tafel | wg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heb + geschreven
    2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) heb geschreven                      


Slide 12 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'te' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

Mijn zusjes | zitten | hun huiswerk | te maken.
         ow      |   pv     | hun huiswerk | te maken.
     Mijn zusjes   
|   wg   | hun huiswerk |       wg   .         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: zitten + te + maken
2. zegt wat het onderwerp DOET: (Mijn zusjes) zitten te maken                        


Slide 13 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'aan het' hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde [wg] 

De hond | is | met de katten | aan het spelen.
       ow     pv | met de katten | aan het spelen.
  De hond 
wg | met de katten   wg                 .    

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: is + aan het + spelen
2. zegt wat het onderwerp DOET: (De hond) is aan het spelen                        


Slide 14 - Diapositive


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De kinderen gaan vanmiddag in het park spelen.
A
gaan
B
gaan + spelen
C
spelen
D
de kinderen

Slide 15 - Quiz


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Waarom heb je niet goed geluisterd?
A
heb + geluisterd
B
heb
C
heb je
D
geluisterd

Slide 16 - Quiz


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zat je te slapen tijdens de uitleg?
A
zat
B
zat + slapen
C
te + slapen
D
zat + te + slapen

Slide 17 - Quiz


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Doordat ze ziek is, valt ze veel kilo's af.
A
is
B
is + valt + af
C
is + valt
D
valt + af

Slide 18 - Quiz

Jullie
hebben
goed
opgelet.
ow
pv
wg
wg

Slide 19 - Question de remorquage

Huiswerk
1. Leer de theorie en het stappenplan
2. Maak de opdrachten van lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling opnieuw en nu online.

Slide 20 - Diapositive

OOppOpdracht

Slide 21 - Diapositive

Opdracht 
Zonder twijfel | heeft | Bas |
de meeste records | verbroken
| op de jaarlijkse sportdag.

     ow = Bas         wg = heeft verbroken

Slide 22 - Diapositive

Opdracht 
De docenten hebben
voor hun jarige collega
het lokaal met vlaggetjes versierd.

Slide 23 - Diapositive

Opdracht 
De docenten | hebben | 
voor hun jarige collega |
het lokaal | met vlaggetjes | versierd.

ow = De docenten wg = hebben versierd

Slide 24 - Diapositive

Opdracht 
Is je kleine zusje
helemaal alleen 
naar de stad gekomen?

Slide 25 - Diapositive

Opdracht 
Is | je kleine zusje | 
helemaal alleen |
naar de stad | gekomen?

ow = je kleine zusje wg = is gekomen

Slide 26 - Diapositive

Opdracht 
Binnenkort zal de gemeente
het stadspark grondig
gaan vernieuwen.

Slide 27 - Diapositive

Opdracht 
Binnenkort | zal | de gemeente |
het stadsparkgrondig | 
gaan vernieuwen.
ow = de gemeente 
wg = zal gaan vernieuwen

Slide 28 - Diapositive


Topverdieners weigerden salaris in te leveren tijdens de crisis. [wg] =
A
weigerden + in + leveren
B
weigerden + leveren
C
weigerden + in + te + leveren
D
in + te + leveren

Slide 29 - Quiz


Jullie gebrek aan medewerking stelt me echt teleur. [wg] =
A
stelt + teleur
B
teleur
C
stelt
D
stelt + me + teleur

Slide 30 - Quiz


Maak jij je veters goed vast voor de wandeling? [wg] =
A
maak
B
maak + vast
C
maak + goed + vast
D
maak + vast + voor

Slide 31 - Quiz


De ambitieuze atleet is alle dagen aan het trainen voor het NK. [wg] =
A
is + trainen
B
is + aan + trainen
C
is + het + trainen
D
is + aan + het + trainen

Slide 32 - Quiz

Hoe vind je deze zinsdelen?
onderwerp
persoonsvorm
werkwoordelijk
gezegde
Stel je zelf de vraag Wie/Wat + pv?
Noem ALLE werkwoorden uit de zin
Maak een vraag van de zin, of verander tijd/getal

Slide 33 - Question de remorquage

Lesdoelen
Je weet weer wat zinsdelen zijn.

Je weet weer wat een persoonsvorm en een onderwerp is.


 Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is.
-

Slide 34 - Diapositive


Ik weet wat een zinsdeel is en hoe ik een zin moet verdelen.

A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz


Ik weet wat een onderwerp is en hoe ik dat kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 36 - Quiz


Ik weet wat een persoonsvorm is en hoe ik die kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz

Ik weet wat een werkwoordelijk gezegde is en hoe ik die kan vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

Heb je nog een vraag?
Stel die dan hier.

Slide 39 - Question ouverte

Oefenen
Kijk of je alles goed geleerd hebt.

Maak nu in tweetallen een presentatie van 6 dia's over zinsdelen, pv, wg, ow, lv, mw of bwb.



-

Slide 40 - Diapositive