Les 2: begrijpend lezen toetsweek klas 1

Boek op tafel
Over 3 minuten is iedereen aan het lezen.
Boek vergeten? Schrijf drie argumenten met onderbouwing bij 
de stelling:
"Je kunt alleen een goede relatie hebben met iemand die heel veel op je lijkt."
timer
3:00
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Boek op tafel
Over 3 minuten is iedereen aan het lezen.
Boek vergeten? Schrijf drie argumenten met onderbouwing bij 
de stelling:
"Je kunt alleen een goede relatie hebben met iemand die heel veel op je lijkt."
timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Boek op tafel
Over 3 minuten is iedereen aan het lezen.
Boek vergeten? maak een samenvatting over het artikel ...

timer
4:15

Slide 2 - Diapositive

Boek op tafel
Over 3 minuten is iedereen aan het lezen.
Boek vergeten? Schrijf...
-> een brief naar je toekomstige zelf (op 30-jarige leeftijd).
timer
3:50

Slide 3 - Diapositive

Nederlands
Toetsweek - begrijpend lezen
Theorie  en oefenen 

Slide 4 - Diapositive

Deze les...
... herhalen we weer wat theorie over begrijpend lezen 
... weet je weer hoe het onderwerp kunt benoemen in de tekst.
...herken je de manieren om een tekst in te leiden en af te sluiten.
...kun je de kernzinnen vinden in een tekst.
... kun je het verschil tussen een feit en een mening herkennen.
...weet je weer wat een subjectieve of een objectieve tekst is.

Slide 5 - Diapositive

Aan het einde van deze les...
... weet je dat je een tekstdoel kan voorspellen op basis van titel, illustratie en bron; 
... weet je hoe je de betekenis van onbekende woorden kan ontdekken;
... kun je benoemen op welke manier de inleiding aantrekkelijk is gemaakt.

Slide 6 - Diapositive

In periode 1 heb je de volgende stof behandeld voor begrijpend lezen:
  •     Je kent de 5 tekstdoelen.
  •     Je kent de 5 tekstsoorten.
  •     Je kent 4 manieren om een tekst in te leiden.
  •     Je kent 3 manieren om een tekst af te sluiten.
  •     Je kunt het onderwerp en de deelonderwerpen van een tekst benoemen.
  •     Je kunt de hoofdgedachte van een tekst formuleren.
  •     Je kunt passende tussenkopjes boven de alinea’s van een tekst formuleren.
  •      Je kunt benoemen wat de functie  van de titel is.
  •      Je kunt benoemen voor welk publiek een tekst is geschreven.
  •      Je kunt benoemen waar de verwijswoorden in een tekst naar verwijzen.
  •      Je kunt de kernzinnen van de alinea’s benoemen.
  •      Je kunt de hoofdzaken en de bijzaken van een tekst benoemen.
  •      Je kunt bepalen of een tekst(gedeelte) subjectief of objectief is.
  •      Je kent het verschil tussen een feit en een mening.
  •      Je kunt argumenten herkennen in een tekst.

Slide 7 - Diapositive

Welke tekstdoelen zijn er?
Informeren/uitleg geven: De lezer komt iets nieuws te weten of krijgt uitleg over hoe iets werkt of in elkaar zit.
Overtuigen: De lezer wordt overtuigd dat iemands mening de juiste is.
Opiniëren / Mening vormen: De lezer ziet verschillende kanten van een onderwerp en kan daarover nadenken en een eigen mening vormen.
Amuseren: De lezer wordt vermaakt door een verhaal.
Activeren /Overhalen: De lezer wordt aangespoord iets te doen of te kopen.

Slide 8 - Diapositive

Drie delen van een tekst
Een tekst bestaat uit drie delen:

  • Inleiding
  • Middenstuk/kern
  • Slot

Slide 9 - Diapositive

Teksten inleiden
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren inleiden. Soms kiest hij voor een combinatie. 

  • Het onderwerp aankondigen (= vertellen waar de tekst over gaat)
  • Een kort grappig of bijzonder verhaaltje (= anekdote) vertellen 
  • Een of meer vragen stellen.
  • De aanleiding voor het schrijven noemen (= vertellen waarom je schrijft)


Slide 10 - Diapositive

Teksten afsluiten
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren afsluiten. Soms kiest hij voor een combinatie.

  • Conclusie
  • Samenvatting
  • Advies

Slide 11 - Diapositive

Alles in 1 overzicht.

Slide 12 - Diapositive

ONDERWERP
- Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
- Dit noem je het onderwerp van een tekst en wordt in 1 of 
   enkele woorden opgeschreven.

Lees de tekst eerst oriënterend 
en stel dan de vraag:  Waarover gaat de hele tekst?

Slide 13 - Diapositive

DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.

  • Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.

Slide 14 - Diapositive

HOOFDGEDACHTE
De hoofdgedachte van een tekst is:
 dat wat de schrijver wil vertellen over het onderwerp

  • De hoofdgedachte formuleer je in één zin.
  • Dus: de hoofdgedachte = in één zin waar de hele tekst over gaat 
  • Onderwerp in maximaal 5 woorden (waar de tekst over gaat).

Slide 15 - Diapositive

HOOFDGEDACHTE

         Wat wil de schrijver vertellen over het onderwerp
Social media gebruik onder jongeren
⤴️
⤵️

Slide 16 - Diapositive

tot hier met V1B
Huiswerk was: 
Uit het boek Op Niveau
Maak opdracht 3, 1A t/m F, blz. 36 (dit gaat over de teksten op blz. 37 t/m 40)

Neem je antwoorden (op papier of in een WORD bestand mee)


Slide 17 - Diapositive

Alinea's
Een tekst is meestal verdeeld in delen ➡️ alinea's.

Herkennen?
Inspringen 
Gebruik witregels 
Begin op nieuwe regel

Slide 18 - Diapositive

Functie van de titel
De functie van de titel is de lezer nieuwsgierig maken en/of het onderwerp van de tekst noemen.


De voor- en nadelen van een huiswerkvrije school

Slide 19 - Diapositive

Verwijswoorden
In teksten staan woorden die verwijzen naar andere woorden . Een schrijver gebruikt ze om te voorkomen dat hij dezelfde woorden herhaalt, waardoor een tekst saai wordt.

Verwijswoorden kunnen naar één woord, een groepje woorden of een hele zin verwijzen.


Slide 20 - Diapositive

Verwijswoorden
Waar verwijst 'deze' naar?

Slide 21 - Diapositive

Voorbeeld of toelichting
KERNzin:
Belangrijkste zin van de alinea (de kern)

Rest van de alinea:
voorbeeld
of
toelichting.

Slide 22 - Diapositive

Hoofd- en bijzaken
✔️Hoofdzaak: het belangrijkste van de tekst.
Vind je vooral in de kernzinnen.

✔️Bijzaak: minder belangrijke dingen van de tekst.
Zoals; uitleg, voorbeelden of toelichting.

Slide 23 - Diapositive

Objectieve teksten

... bevatten feiten (geen meningen of de mening van een ander).

Tekstsoorten
  • informerende teksten
  • uiteenzettende teksten

Slide 24 - Diapositive

Subjectieve teksten

... bevatten de mening van de schrijver.

Tekstsoorten
  • aansporende/activerende teksten
  • overtuigende teksten

Slide 25 - Diapositive

Leesstrategieën
STRATEGIE:                                        
1 Zoekend lezen
2 Oriënterend lezen
3 Globaal lezen
4 Grondig en intensief lezen
5 Studerend lezen
6 Kritisch lezen
LEESDOEL                                                 
  1. Informatie opzoeken
  2. Eerste indruk krijgen van een tekst
  3. Hoofdzaken uit tekst halen
  4. Tekst helemaal begrijpen
  5. Tekst leren
  6. Tekst beoordelen; waar/compleet?

Slide 26 - Diapositive

Mening en argumenten
Mening  
Wat iets of iemand van iets vindt.

Argumenten 
Om je mening duidelijk te maken en het publiek te overtuigen of over te halen, gebruikt de schrijver argumenten. Redenen waarom je iets vindt.

Tegenargument 
Als iemand het niet eens is met een argument, kan hij een tegenargument gebruiken.

Slide 27 - Diapositive

Mening en argumenten
(mening) Tijdens de lessen moeten mobiele telefoons in de kluisjes worden opgeborgen, (argument) want leerlingen kunnen zich niet concentreren met hun mobiele telefoon in de buurt.


Slide 28 - Diapositive

Citeren
Wanneer je tekst uit een bron letterlijk overneemt spreek je van een citaat.
Citeren doe je zo op de toets:
Aanhalingsteken     eerste 2 woorden van de zin     ...      laatste 2 woorden van de zin aanhalingsteken.

In de tekst staat bijvoorbeeld: Het is heel fijn dat hij vrolijk is als hij jarig is.

  • Voorbeeld citaat:
  • 'Het is...jarig is.'

Slide 29 - Diapositive

Aan de slag!
Oefenen voor de toetsweek

Ga naar deze les in LessonUp en maak de slides 

Slide 30 - Diapositive

Aan de slag!
  1. Huiswerk bespreken blz. 36 Op Niveau (ON)
  2. Tekst op blz. 149 ON samen lezen
  3.  Opdracht 1 en 2 ON

Slide 31 - Diapositive

De rest van de les ga je twee teksten lezen met vragen daarbij.

De antwoorden kun je zelf nakijken.

Ga snel verder en open tekst 1 op de volgende slide! Lees de tekst grondig door.

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Lien

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Kinderen online op safari
B
Dankzij het kanaal WildEarth kunnen kinderen online op safari.
C
Vragen stellen tijdens online safari
D
Online op safari

Slide 34 - Quiz

De alinea "Door de...je thuis" behoort tot
A
De inleiding van de tekst.
B
Het middenstuk van de tekst.
C
De afsluiting van de tekst.

Slide 35 - Quiz

Op welke manier wordt de aandacht van de lezer getrokken in de inleiding?
A
De schrijfster vertelt een kort, grappig verhaaltje.
B
De schrijfster noemt de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
C
De schrijfster begint met het stellen van vragen.
D
De schrijfster geeft advies.

Slide 36 - Quiz

Hoe wordt deze tekst afgesloten?
A
Met een conclusie
B
Met een samenvatting
C
Met een advies
D
De tekst wordt niet afgesloten.

Slide 37 - Quiz

James Hendry zegt in de tekst (tweede alinea):
Je schrijft je via onze website in zodat we weten wie er allemaal “meerijden”.

Deze tekst bevat...
A
een mening
B
een feit

Slide 38 - Quiz

James Hendry zegt verderop in de tekst (derde alinea) over het stellen van vragen:
‘Dat vinden we alleen maar leuk’.

Deze tekst bevat...
A
een mening
B
een feit

Slide 39 - Quiz

In de derde alinea antwoordt Hendry: ‘Dat zijn ze helemaal niet’.

Waar verwijst 'ze' naar?
A
de negenjarige Amerikaanse jongen
B
de leeuwen, zebra's en een flinke kudde olifanten
C
de kijkers van kanaal WildEarth
D
de nijlpaarden

Slide 40 - Quiz

Lees tekst 2 nu grondig door.

Maak daarna de vragen op slides 15 t/m 20.

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Lien

Op welke manier wordt de aandacht van de lezer getrokken in de inleiding?
A
De schrijver vertelt een kort verhaaltje.
B
De schrijver noemt de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
C
De schrijver begint met het stellen van vragen.
D
De schrijver geeft advies.

Slide 43 - Quiz

Hoe herken je de verschillende alinea's in deze tekst?
A
Tekst laten inspringen
B
Nieuwe regel gebruiken
C
Witregels gebruiken tussen de alinea's
D
Er zijn geen alinea's

Slide 44 - Quiz

Wat is de kernzin van de derde alinea?
A
De eerste zin
B
De tweede zin
C
De derde zin
D
De laatste zin

Slide 45 - Quiz

Hoe wordt de tekst afgesloten?
A
Met een samenvatting
B
Met een advies
C
Met een conclusie
D
Er is geen afsluiting

Slide 46 - Quiz

Deze tekst is...
A
subjectief
B
objectief

Slide 47 - Quiz

Einde les


Volgende les: ander thema en meer oefenen met begrijpend lezen!
Waterval

Slide 48 - Diapositive

KLAAR?- Dan kun je alvast aan je huiswerk beginnen:

Ga naar het boek Op Niveau
Blok 1 - LEZEN (Het groene deel dat start op blz.35) 
Maak Opdracht 3 - vraag 1 at/m f (in je schrift of in word)
Volgende les bespreken we dit.

Slide 49 - Diapositive