Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Wat gaan we doen?
Herhalen hoofdstuk 3
Herhalen hoofdstuk 5
Opdracht oefenen
Slide 1 - Diapositive
Welke 4 machtsbronnen onderscheiden we?
Slide 2 - Question ouverte
Sociale stratificatie is
A
Het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder
B
Het ervaren van oorzaken buiten jou om
C
Zelf je best doen om hogerop te komen
D
De verdeling van de groepen op basis van ongelijkheid
Slide 3 - Quiz
Van een dubbeltje een kwartje worden kan gemakkelijker in een:
A
gesloten samenleving
B
open samenleving
Slide 4 - Quiz
Welke 4 verschillende soorten sociale ongelijkheid zijn er?
Slide 5 - Question ouverte
Een kind van twee ouders die in de bijstand zitten haalt een hbo-diploma en krijgt een baan aangeboden.
A
Stijging, positietoewijzing
B
Stijging, positieverwerving
C
Daling, positietoewijzing
D
Daling, positieverwerving
Slide 6 - Quiz
Welke 3 soorten kapitaal onderscheiden we?
Slide 7 - Question ouverte
het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties met elkaar vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel. KC=
A
samenwerking
B
macht
C
gezag
D
staatsvorming
Slide 8 - Quiz
Schrijf het kernconcept gezag op.
Slide 9 - Question ouverte
Er is een conflict tussen jongeren en ouderen over het opvolgen van de corona regels:
A
Marx
B
Huntington
Slide 10 - Quiz
Een NL'se toerist is opgepakt omdat hij foto's van zijn blote billen maakte in een Cambodjaanse tempel.
A
Marx
B
Huntington
Slide 11 - Quiz
Horecabazen, winkeliers en marktkooplui eisen heropening via de rechter omdat ze failliet dreigen te gaan:
A
Marx
B
Huntington
Slide 12 - Quiz
Bekijk de afbeelding: welke belangrijke voorwaarde voor samenwerking komt hier in het geding?
A
Wederzijdse acceptatie
B
Compromisbereidheid
C
Vertrouwen
D
Geld en tijd
Slide 13 - Quiz
Wat is een sociale categorie?
Slide 14 - Question ouverte
Stel: je wilt onderzoek doen naar de mate van criminaliteit in Nederland. Wat past het best....
A
Kwantitatief onderzoek,
B
Kwalitatief onderzoek
Slide 15 - Quiz
Wanneer je een onafhankelijke en een afhankelijke variabele hebt, is er sprake van...
A
Correlatie
B
Causaliteit
Slide 16 - Quiz
De afhankelijke variabele is:
A
de variabele die ikzelf beïnvloed als onderzoeker (de variabele voor de pijl)
B
de variabele na de pijl die beïnvloed wordt door de variabele voor de pijl
Slide 17 - Quiz
Stel een hypothese op over een onderzoek naar het verband tussen energydrank en overgewicht.
Slide 18 - Question ouverte
Wat is een indicator?
A
Een variabele die meetbaar is gemaakt
B
Een resultaat van een onderzoek
C
Een aanwijzing
D
Een suggestie voor een vervolgonderzoek
Slide 19 - Quiz
Maak een conceptueel model van een onderzoek over de het eten van fruit. Geef aan wat de afhankelijke- en de onafhankelijke variabele is.
Slide 20 - Question ouverte
Opdracht
Maak de formatieve toets van H3 op blz. 69
Als je die al gedaan hebt de oefentoets van h 1-3 op blz. 70