Herhaling PC + ww-en op -er + être au présent

Bonjour tout le monde!
Aujourd'hui on va...

-Leren over de  passé composé en herhalen van de regelmatige werkwoorden op -er

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bonjour tout le monde!
Aujourd'hui on va...

-Leren over de  passé composé en herhalen van de regelmatige werkwoorden op -er

Slide 1 - Diapositive

Zet de stappen in de correcte volgorde om de passé composé te maken van de regelmatige werkwoorden -ER
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Een vervoeging van avoir maken
Maak de stam van het werkwoord op -er
Plak 'é' achter de stam
Zoek het onderwerp

Slide 2 - Question de remorquage

Verschil tussen présent en 
passé composé

Présent = tegenwoordige tijd/ gebeurt nu (ik geef)
Passé composé = voltooid tegenwoordige tijd / is gebeurd (ik heb gegeven)

Présent = je donne
passé composé = j'ai donné

Slide 3 - Diapositive

Wanneer gebruik je de
passé composé?
A
Om te vertellen dat je nu iets doet.
B
Om te vertellen dat je iets in de toekomst gaat doen.
C
Om te vertellen dat je iets hebt gedaan.
D
Om te vertellen dat je iets niet gaat doen.

Slide 4 - Quiz

Verbind de vervoegingen van avoir met het correcte onderwerp.
Je/J'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
avons
ont
a
as
avez
ai

Slide 5 - Question de remorquage

In welke zin staat de passé composé?
A
Ik speel
B
Ik speelde
C
Ik zou spelen
D
Ik heb gespeeld

Slide 6 - Quiz

Zet in de passé composé:
Tu (écouter)
A
es écouté
B
as écouté
C
a écoute
D
ont écouté

Slide 7 - Quiz

Zet in de passé composé:
Ils (refuser)
A
ont refusé
B
a refusé
C
est refusé
D
sont refusé

Slide 8 - Quiz

Zet in de passé composé:
Wij hebben gewoond (habiter)

Slide 9 - Question ouverte

Zet in de passé composé:
Zij hebben gekocht
(vrouwelijk meervoud)(acheter)

Slide 10 - Question ouverte

De regelmatige werkwoorden op -er in de présent

Als je de regel toepast, dan kan je alle regelmatige werkwoorden op -er vervoegen.

Stap 1: Zoek het onderwerp ( wie doet het)
Stap 2: Maak de stam van het werkwoord => hele ww -er
Stap 3: Plak de uitgangen achter de stam: -e-es-e-ons-ez-ent

Slide 11 - Diapositive

                De uitgangen
Onderwerp
Stam
Uitgang
Eindproduct
Je
donn-
e
je donne
Tu
donn-
es
tu donnes
Il/elle/on
donn-
e
il donne
Nous
donn-
ons
nous donnons
Vous
donn-
ez
vous donnez
Ils/elles
donn-
ent
ils donnent

Slide 12 - Diapositive

Ezelsbruggetje
De hoofdletters zijn de uitgangen op de ww-en op -ER!
Je - stam + Een
Tu - stam + ESkimo
Il/elle/on - stam + Eet
Nous - stam + ONS
Vous - stam + EZeltje
Ils/elles - stam + ENTerecht

Slide 13 - Diapositive

Vervoeg correct:
(aimer) ik houd van
A
Tu aimes
B
J'aime
C
il aime
D
Nous aimons

Slide 14 - Quiz

(rencontrer) Wij ontmoeten

Slide 15 - Question ouverte

(jouer) Jullie spelen

Slide 16 - Question ouverte

(tomber) Marie valt

Slide 17 - Question ouverte

(commander) Ik bestel

Slide 18 - Question ouverte

(travailler) men werkt

Slide 19 - Question ouverte

Zet de correcte vervoegingen bij de onderwerpen.
Je
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
est
sont
suis
sommes
es
êtes

Slide 20 - Question de remorquage

Het werkwoord in de vorige vraag was...?
A
Etre
B
Avoir
C
Faire
D
Een werkwoord op -er

Slide 21 - Quiz

het werkwoord uit de vorige vraag betekent?
A
Hebben
B
Zijn of worden
C
Doen of maken
D
Praten

Slide 22 - Quiz

Comment s'est passé?
  • Hoe is het gegaan?
  • Bij welke werkwoorden moet je nog meer de focus leggen?
  • Ken je de persoonlijk voornaamwoorden (je, tu, il...) al goed?
  • Kan je de werkwoorden op -er vervoegen aan de hand van de gegeven stappen of ezelsbruggetje?
  • LET OP: mensen die havo doen moeten het werkwoord 'faire' in de tegenwoordige tijd leren en VWO doet 'aller' er extra bij!!

Slide 23 - Diapositive