Domein grootheden en eenheden

 Grootheden & Eenheden
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

 Grootheden & Eenheden

Slide 1 - Diapositive

Wat is een grootheid?
Een grootheid is een eigenschap die je kunt meten.
Een voorbeeld is lengte. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is een eenheid?
De eenheid is de maat waarin je een grootheid meet.
De eenheid komt achter een getal te staan.

Een eenheid van lengte is bijvoorbeeld cm 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Noem een grootheid.

Slide 5 - Carte mentale

Noem een eenheid
van lengte

Slide 6 - Carte mentale

Noem een eenheid van tijd

Slide 7 - Carte mentale

Wat is een grootheid en wat is een eenheid?
Grootheid
Eenheid
lengte
oppervlakte
seconde
kilogram
snelheid
centimeter
uur
tijd
kilometer
gewicht
hectare

Slide 8 - Question de remorquage

Zet de eenheden van lengte van groot (links)  
naar klein (rechts)
km
hm
dam
m
dm
cm
mm

Slide 9 - Question de remorquage

Met welk getal moet vermenigvuldigd worden om te weten hoeveel centimeter 2 meter is?
A
10
B
20
C
100
D
1000

Slide 10 - Quiz

Hoeveel kilometer is 7000 meter?
Vul alleen een getal in.

Slide 11 - Question ouverte

57 cm + 10 dm =
A
15,7 dm
B
57,1 cm
C
571 cm
D
10,57 dm

Slide 12 - Quiz

Hoe laat is het op deze klok?
A
10:25
B
09:25
C
05:47
D
06:47

Slide 13 - Quiz

90 minuten =
getal
eenheid
300 minuten =
4 weken + 4 dagen =
Sleep de getallen en eenheden naar de juiste plaats.
Let op: je gebruikt niet alles.
32
26
kwartier
uur
2,5
dagen
minuten
5
6

Slide 14 - Question de remorquage

Hoeveel minuten duurt 4 1/2 uur?
Vul alleen een getal in.

Slide 15 - Question ouverte

Welk rijtje klopt niet van groot naar klein?
A
jaar - maand - dag - minuut
B
jaar - uur - kwartier - seconde
C
eeuw - jaar - kwartaal - minuut
D
maand - uur - kwartaal - minuut

Slide 16 - Quiz

3 ton is...
euro
kilogram
3 000
30 000
300 000
3 000 000

Slide 17 - Question de remorquage

Zet de eenheden van gewicht van groot (links) naar klein (rechts)
kg
mg
ton
g

Slide 18 - Question de remorquage

Welk gewicht aan rozijnen is nodig voor 10 appeltaarten?
A
6 kg
B
0,6 kg
C
6000 mg
D
6000 g

Slide 19 - Quiz

Aisha heeft € 3,55 in haar portemonnee.
Zij koopt een broodje van 80 cent.
Hoeveel geld zit er nu nog in haar portemonnee?
A
B
C
D

Slide 20 - Quiz