Kapitel 7

Kapitel 7 Neue Kontakte
persoonlijk en vragend voornaamwoord 
4e naamval
met voorzetsels
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Kapitel 7 Neue Kontakte
persoonlijk en vragend voornaamwoord 
4e naamval
met voorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Guten Morgen liebe Studenten! 
Guten Morgen Sonnenschein

Slide 2 - Diapositive

ik
jij
hij
wij
jullie
zij (mv)
zij (ev)
het
u
wir
du
sie (ev)
ihr
es
er
sie (mv)
ich
Sie

Slide 3 - Question de remorquage

Persoonlijke voornaamwoorden in de Akkusativvorm
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
euch
mich
dich
ihn/sie/es
uns
sie/Sie

Slide 4 - Question de remorquage

Persoonlijk en vragend voornaamwoord (4e naamval)
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
wij
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?

Slide 5 - Question de remorquage

Schrijf de vier Duitse persoonlijke voornaamwoorden op die in de 4e naamval NIET veranderen

Slide 6 - Question ouverte

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis

Slide 7 - Question de remorquage

persoonlijk voornaamwoord 4e naamval van

U =
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 8 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval

jullie =
A
ihn
B
euch
C
euer
D
ihr

Slide 9 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval

wij =
A
wir
B
euch
C
uns
D
ihr

Slide 10 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval

hen =
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 11 - Quiz

Ist das Geschenk für (jullie) ______?
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 12 - Quiz

Ohne ... (wir) ist diese Stunde total langweilig.
A
wir
B
euch
C
uns
D
sie

Slide 13 - Quiz

Die Geschichte geht um (hen) _____.
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 14 - Quiz

Vragend voornaamwoord

Für w.... hast du das gekauft?
A
wen
B
wer

Slide 15 - Quiz

Kies:
Ist das Buch für ...
A
ich
B
mich

Slide 16 - Quiz

Hat ... das gesagt?
A
er
B
ihn

Slide 17 - Quiz

Hat (hij) das durch (jullie) gemacht?
A
ihn-ihr
B
er-ihr
C
ihr-euch
D
er-euch

Slide 18 - Quiz

Frau Meier, was machen ...
A
Sie
B
sie

Slide 19 - Quiz

Schrijf Duitse woorden die
met het thema wonen
hebben te maken!

Slide 20 - Carte mentale

de plank = ...
A
der Plank
B
der Schrank
C
das Regal
D
das Fenster

Slide 21 - Quiz

de muur = ...
A
die Küche
B
das Fenster
C
die Wand
D
die Wohnung

Slide 22 - Quiz

de badkamer = ...
A
die Toilette
B
das Badezimmer
C
das Schlafzimmer
D
das Wohnzimmer

Slide 23 - Quiz

de stoel = ...
A
der Sessel
B
die Stuhl
C
die Sessel
D
der Stuhl

Slide 24 - Quiz

de kamer = ...
A
das Zimmer
B
die Küche
C
der Flur
D
der Garten

Slide 25 - Quiz

de deur = ...
A
der Tisch
B
der Stuhl
C
die Küche
D
die Tür

Slide 26 - Quiz

eeuw
gebruiken
bijvoorbeeld
de verdieping
doorbrengen
irriteren
verhuizen
Zum Beispiel
nerven
umziehen
 Jahrhundert
der Stock
nutzen
verbringen

Slide 27 - Question de remorquage

Ik ken het persoonlijke en vragend vnw in de 4e naamval goed en ook de woorden
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Sondage

Jetzt seid ihr dran: Üben!

Slide 29 - Diapositive