Sinterklaas gedichten

Het Sinterklaasgedicht
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Het Sinterklaasgedicht

Slide 1 - Diapositive

Sinterklaasgedicht 1810


Sint Niklaas houdt goede wacht,
Wie zijn kinderpligt betracht,
Of verwaarloost: stoute blaagen
Kunnen nimmer hem behaagen;
Dezen brengt hij, in den schoê,
Niets dan slechts een' berken roê.





Slide 2 - Diapositive

Doel
Aan het einde van de les weet je wat een strofe is, je kunt een rijmschema herkennen en je kunt een eigen Sinterklaasgedicht schrijven. 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

kenmerken van gedichten

Slide 5 - Carte mentale

Kenmerken van gedichten
Gedichten herken je meteen aan zijn UITERLIJKE vorm: de regels zijn kort en er staat veel wit om de regels van een gedicht.

  • Sommige woorden hebben meerdere betekenissen
  • woorden worden herhaald
  • opbouw in strofen

Soms kom je de volgende kenmerken tegen:
  • de woorden aan het eind van de regels rijmen
  • klank is belangrijk

Slide 6 - Diapositive

Strofe in een gedicht
Voor en na de strofe bevindt zich een witregel. 
Een strofe kan bestaan uit twee, drie, vier of meerdere regels. 

strofe met twee regels = distichon
strofe met drie regels = terzet 
strofe met vier regels (meest gekozen) = kwatrijn
strofe met vijf regels = kwintet

Slide 7 - Diapositive

strofe met twee regels = distichon
Visite brengt steeds vreugde aan
Is 't niet bij 't komen, dan bij 't gaan

Slide 8 - Diapositive

strofe met drie regels = terzet 
Ik zit aan 't raam en zie de mensen lopen
En zij zijn anders dan zij moesten zijn:
De werk'lijkheid is uit hen weggeslopen.

Slide 9 - Diapositive

strofe met vier regels = kwatrijn

Verlangen, genot, gemis,
't Is alles, alles, één.
Wat onvergankelijk is?
Vergankelijkheid alleen.

Slide 10 - Diapositive

strofe met vijf regels = kwintet
Er was eens een dame in Delft,
die was zo geweldig gewelfd,
er waren geen cellen
waarin ze kon bellen
of hoogstens misschien voor de helft.

Slide 11 - Diapositive

Rijmschema slag (AAAA)
Als een gedicht een rijmschema heeft, betekent het dat de woorden in het gedicht rijmen.

voorbeeld: 
De Sint komt aan met zijn boot, (A)
Hij ligt in de haven, het stoplicht staat op rood. (A)
De pakjes zijn dit jaar allemaal groot, (A)
het inpakpapier is goud met rood. (A)

Slide 12 - Diapositive

Rijmschema gepaard (AABB)
Als een gedicht een rijmschema heeft, betekent het dat de woorden in het gedicht rijmen.

voorbeeld: 
De Sint komt aan met zijn boot, (A)
Hij ligt in de haven, het stoplicht staat op rood. (A)
De pakjes liggen op zijn kantoor, (B)
ook jouw pakje zit erbij, hoor! (B)

Slide 13 - Diapositive

Rijmschema gekruisd (ABAB)
Als een gedicht een rijmschema heeft, betekent het dat de woorden in het gedicht rijmen.

voorbeeld: 
De Sint komt aan met zijn boot, (A)
de pakjes liggen op zijn kantoor. (B)
Hij ligt in de haven, het stoplicht staat op rood. (A)
ook jouw pakje zit erbij, hoor! (B)

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Een gouden vogel, een zingende vis
Een blond-gelokt en pratend paardje
Een paddenstoel, die sneeuwen kan
Een arresleetje voor Jeroen
Een vliegend kleedje, een groote bloem,
Die nooit verwelkt, een hoge spiegel
Waarin je een oude tuin kunt zien…
Dat zijn de dingen die ’k Paulien
Zoo graag zou geven. Wonderdingen,
Waarvan ze lachen gaat en zingen
Maar ik geef een ketting – niet zoo mooi
(en schoonheid vraagt niet eens om fooi)
En een klein bundeltje van Vroman
Die zelf een wonder is, een ‘zoo’-man

M. Vasalis



Slide 16 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk taalgebruik; wat is dat?

Slide 17 - Question ouverte

Figuurlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik wil zeggen dat je een woord of uitdrukking niet de letterlijke betekenis gebruikt. 

Vooral in spreekwoorden en uitdrukkingen is figuurlijk taalgebruik zo vaak gebruikt, dat het afgezaagd is geworden

Slide 18 - Diapositive

Figuurlijk of letterlijk?
  1. De mentor zegt: ‘Die leerling heeft een schop onder zijn kont nodig.’ 

2.  Het vervelende kind schopt het andere kind tegen zijn kont. 


Slide 19 - Diapositive

Wie moet er voor wie? 

Slide 20 - Diapositive

Eisen aan het sinterklaasgedicht
Kies een rijmschema
minimaal 12 regels /  3 strofen
Nederlands taalgebruik
probeer je klasgenoot te motiveren met dit gedicht! 

Slide 21 - Diapositive

Voorlezen

Slide 22 - Diapositive