Oefentoets Hoofdstuk 1

Oefentoets Hoofdstuk 1
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets Hoofdstuk 1

Slide 1 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van vrij besteedbaar inkomen ?
A
Kleedgeld
B
Loon

Slide 2 - Quiz

Pien krijgt af en toe iets van haar oma. Lippenstift en soms een tijdschrift.
Hoe noemen we deze inkomsten?
A
inkomsten in geld
B
inkomsten in natura

Slide 3 - Quiz

Oppasgeld is een voorbeeld van:
A
Inkomsten in geld
B
Inkomsten in natura
C
Inkomsten met tegenprestatie
D
Inkomen zonder tegenprestatie

Slide 4 - Quiz

Zakgeld is een voorbeeld van:
A
Inkomsten in geld
B
Inkomsten in natura
C
Inkomsten met tegenprestatie
D
Inkomsten zonder tegenprestatie

Slide 5 - Quiz

Gatentekst
INKOMEN is alles dat je ontvangt, bijvoorbeeld door te werken. Er zijn twee soorten inkomen: inkomen in natura en inkomsten in geld. Bij INKOMSTEN IN NATURA krijg je goederen (spullen) of diensten in plaats van geld, bijvoorbeeld een auto van de zaak of een cadeaubon. INKOMSTEN IN GELD betekent dat je geld contant krijgt of op je rekening. INKOMSTEN MET TEGENPRESTATIE krijg je omdat je een taak hebt gedaan, zoals salaris voor je werk of klusjes voor je ouders. INKOMSTEN ZONDER TEGENPRESTATIE is geld dat je ontvangt zonder dat je er een taak voor moet doen, zoals zakgeld of een uitkering. Geld dat je overhoudt nadat je alle belangrijke uitgaven hebt gedaan noem je VRIJ BESTEEDBAAR INKOMEN. Geld dat voor een bepaald doel is, zoals kleedgeld noem je NIET-VRIJ BESTEEBAAR INKOMEN.

Slide 6 - Diapositive

Is €5,- per week hetzelfde als €20,- per maand?
Ja
Nee

Slide 7 - Sondage

Een jaar heeft _____ dagen!
Een jaar heeft _____ weken!
Een jaar heeft _____ kwartalen!
Een jaar heeft _____ maanden!
Een week heeft _____ dagen!
Hoeveel dagen heeft een jaar?
Antwoorden
Een jaar heeft 365 dagen!
Een jaar heeft 52 weken!
Een jaar heeft 4 kwartalen!
Een jaar heeft 12 maanden!
Een week heeft 7 dagen!
1 maand
4 weken

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive


Tarik krijgt €13 zakgeld per maand.
Hoeveel zakgeld krijgt hij per jaar?
Kun je ook berekenen hoeveel zakgeld dat per week is?

Slide 10 - Question ouverte


Carlos krijgt €4,50 zakgeld per week. Fiona krijgt €17,50 per maand. Wie krijgt meer zakgeld?

Slide 11 - Question ouverte


Hafid krijgt €5,40 zakgeld per week. 
Hoeveel zakgeld krijgt Hafid per maand?
Schrijf je berekening op 

Slide 12 - Question ouverte

Kies de juiste berekening

€13 per maand naar per week
A
€13 : 4 = €3,25
B
€13 x 12 : 52 = €3
C
€13 :30 = €0,43

Slide 13 - Quiz


Kim krijgt €13 zakgeld per maand.
Hoeveel zakgeld krijgt zij per jaar?
Kun je ook berekenen hoeveel zakgeld dat per week is?

Slide 14 - Question ouverte

Gatentekst
Een TABEL is een overzicht om informatie overzichtelijk weer te geven. In een tabel worden gegevens in rijen en kolommen getoond. Een KOLOM is verticaal (van boven naar beneden) in de tabel. Een  RIJ is horizontaal (van links naar rechts) in de tabel. Iedere tabel gaat over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld 'Sporten die jongeren leuk vinden'. Dit staat boven de tabel en noemen wij de TITEL. Soms staat er onder de tabel een TOELICHTING Dat is een korte uitleg onder de tabel die meer informatie geeft over de gegevens in de tabel. Met een tabel kunnen we makkelijk gegevens VERGELIJKEN.

Slide 15 - Diapositive

Opdracht

Slide 16 - Diapositive

Hieronder zie je een tabel, elk rood vak heeft een benaming.
Sleep het juiste begrip op de juiste plaats 
per week
per maand
per jaar  
Sem
€5,25
€22,75
€273
Indra
€8,40
€36,40
€436,80
Tom
€3,60
€15,60
€187,20
Zakgeldontvangsten per periode *
* Indra is 15 jaar oud en krijgt daardoor meer zakgeld 
Kolom
Rij
Titel
Toelichting

Slide 17 - Question de remorquage

Kies de juiste berekening

€7,50 per week naar per jaar
A
€7,50 x 12 = €90
B
€7,50 x 52 : 12 = €32,50
C
€7,50 x 52 = €390

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste berekening

€28,76 per maand naar per jaar
A
€28,76 x 12 = €345,12
B
€28,76 x 52 = €1495
C
€28,76 x 52 : 12 =€124,63

Slide 19 - Quiz

Een werknemer is
A
iemand die in loondienst werkt
B
een ZZP'er (zelfstandige zonder personeel)
C
betaalt de salarissen
D
ontvangt een loon of salaris

Slide 20 - Quiz

Een werkgever is...
A
iemand die andere in dienst heeft.
B
iemand die alleen werkt
C
iemand die opzoek is naar werk
D
iemand die werkt voor een ander

Slide 21 - Quiz

Het minimumjeugdloon geldt tot
A
16 jaar
B
18 jaar
C
21 jaar
D
23 jaar

Slide 22 - Quiz

Waarom is er een minimumloon ingesteld?
A
Om bedrijven te beschermen.
B
Om arbeiders te beschermen.

Slide 23 - Quiz

De manager is werkgever
A
onjuist
B
juist

Slide 24 - Quiz

Wat is het minimumloon?
A
een bedrag wat werknemers bedacht hebben dat je minimaal moet ontvangen
B
Een bedrag dat werkgevers vastgesteld hebben wat je minimaal moet verdienen
C
Een bedrag wat de overheid vastgesteld heeft. Dit moet je minimaal verdienen als je werkt
D
Een wet bedacht door de EU.

Slide 25 - Quiz

Gatentekst
Als je werkt voor een baas, dan ben je een WERKNEMER. Jouw baas wordt ook wel een WERKGEVER genoemd. Beide hebben bepaalde rechten en plichten. Je moet minstens het MINIMUM(JEUGD)LOON verdienen. Dat is het laagste bedrag dat een baas mag betalen. Dat is jouw RECHT als werknemer De baas moet er ook voor zorgen dat je veilig kunt werken en dat je werktijden niet te lang zijn. Als werknemer moet je je aan afspraken houden, bijvoorbeeld over hoe laat je moet beginnen en hoe je je moet gedragen op je werk. Dat is jouw PLICHT. Natuurlijk moet je goed je best doen en je werk serieus nemen. Zo zorg je ervoor dat je je LOON verdient en dat je baas tevreden is. .

Slide 26 - Diapositive

Je hebt €1.000 op een spaarrekening gezet. Je krijgt 4% rente. Hoeveel rente krijg je aan het eind van jaar 1?
A
€4
B
€40
C
€400
D
geen idee

Slide 27 - Quiz

Pietje heeft €500,- gespaard. Hij krijgt 2% rente per jaar. Hoeveel rente krijgt hij in jaar 1?
A
€500 : 2 x 100 = €2.500
B
€500 : 100 x 2 = €10
C
2 : €500 x 100 = €0,40
D
Ik heb werkelijk geen idee

Slide 28 - Quiz

wat is de juiste berekening om het rentebedrag uit te rekenen?
A
Bedrag : percentage x 100
B
Percentage : 100 x bedrag
C
Bedrag : 100 x percentage
D
100 : percentage x bedrag

Slide 29 - Quiz

Je hebt een spaarbedrag van €300. De rente van je spaargeld is 2% per jaar. Hoeveel rente krijg je van de bank na een jaar?


Slide 30 - Question ouverte

Op je spaarrekening staat € 225. Je krijgt 1,2% rente per jaar. Bereken het bedrag dat je na 1 jaar aan rente krijgt.

Slide 31 - Question ouverte

Hoeveel rente krijg ik. Ik heb € 500,- op de bank en krijg 1,3% rente.


Slide 32 - Question ouverte

Gatentekst
Als je geld over hebt, dan kun je ervoor kiezen om dat geld te SPAREN. Als je spaart, dan zet je geld opzij voor later. Op dat spaargeld kun je INTREST / RENTE krijgen. Dit is een vergoeding die je krijgt voor het feit dat je geld hebt gespaard. De hoogte van de rente hangt af van de SPAARVORM die je kiest. Sommige banken bieden een BONUSRENTE aan. Dit is een extra hoge rente die je krijgt als je bijvoorbeeld langere tijd spaart of als je een groot bedrag op je spaarrekening hebt staan. Mensen sparen voor grote uitgaven, onverwachte uitgaven of de rente / interest. Dat worden ook wel SPAARMOTIEVEN genoemd. De rente die we krijgen kunnen we berekenen met de volgende formule: (spaarbedrag : 100) x rentepercentage.

Slide 33 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van inkomen uit bezit?
A
Salaris
B
Krantenwijk
C
Huur
D
Winst

Slide 34 - Quiz

Loon is een voorbeeld van...
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
overdrachtsinkomen
D
rente

Slide 35 - Quiz

Rente is een voorbeeld van...
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
overdrachtsinkomen

Slide 36 - Quiz

Geef de juiste drie soorten inkomens:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen

Slide 37 - Quiz

Huur is een voorbeeld van ...
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
inkomen uit overdrachten

Slide 38 - Quiz