Herhaling en nieuwe lesstof 18 tot en met 21 juni 2024

1 / 30
suivant
Slide 1: Vidéo
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Herhaling en nieuwe lesstof 18 tot en met 21 juni 2024
Planning:
1. Start-upslide (20 minuten in stilte)
2. Werkwoordtijden bespreken in MC (12 minuten)
3. Tekstje schrijven in de verschillende tijden (15 minuten)
4. Uitleg over zinsvolgorde, bijvoeglijk naamwoord en vraagwoorden (25 minuten)
5. Kahoot over de uitgelegde onderdelen en herhaling (15 minuten)
6. Huiswerk opgeven (2 minuten)
Lesdoelen:
1. Ik kan de présent, passé composé en futur proche toepassen in een Frans tekstje.
2. Ik weet het verschil tussen de présent, passé composé en de futur proche.
3. Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord in het Frans is
4. Ik weet hoe ik de zinsvolgorde in het Frans maak
5. Ik weet de vraagwoorden in het Frans.

Slide 2 - Diapositive

Start-upslide
entrée
plat principal
dessert
1. Schrijf de rijtjes van ''avoir'', ''être'', ''aller'' en ''faire'' uit (blz.166 WB B). In het Frans en de Nederlandse vertaling erbij
2. Schrijf het rijtje van het werkwoord ''parler'' (=praten) in de présent (t.t.) uit. (blz.165 WB B) In het Frans en de Nederlandse vertaling erbij
3. Schrijf het rijtje van het werkwoord ''chanter (=zingen)'' in de passé composé (v.t.t.) uit. (blz.165 WB B). In het Frans en de Nederlandse vertaling erbij
4. Schrijf het rijtje van het werkwoord ''danser'' (=dansen) in de futur proche (nabije toekomst) uit. (blz.166 WB B). In het Frans en de Nederlandse vertaling erbij.

1. Schrijf de rijtjes van ''avoir'', ''être'', ''aller'' en ''faire'' uit (blz.166 WB B). In het Frans en de Nederlandse vertaling erbij
2. Maak een grammatica toetsopdracht van minimaal 5 vragen. Doe dit over de présent (blz 165 WB B). Gebruik hiervoor als inspiratie je werkboekje die je hebt ingeleverd op vrijdag 7 juni.
3. Vertaal de volgende zinnetjes. Schrijf de Nederlandse zinnen ook over.
-Ik heb gedanst 
-Jullie hebben gespeeld.
- Wij hebben gepraat.
4. Vertaal de volgende zinnetjes. Schrijf de Nederlandse zinnen ook over.
- Zij gaat kletsen
-Ik ga wonen
- Zij gaan vragen

1. Schrijf de rijtjes van ''avoir'', ''être'', ''aller'' en ''faire'' uit (blz.166 WB B). In het Frans en de Nederlandse vertaling erbij
2. Vertaal de volgende zinnen naar het Frans. Neem de Nederlandse zinnen ook over.
- Ik heb gedanst met mijn moeder.
- Jullie hebben Fortnite gespeeld.
- Wij zijn 12 jaar oud.
- Zij doen aan voetbal.
- Ik ga in Utrecht wonen.
- Hij gaat Fortnite spelen.
- U heeft La vie en Rose gezongen.
- Jij praat met mijn nicht.
- Zij vraagt een Playstation.
- Patrick en Hugo gaan voetballen.
- Chantal gaat shoppen.
- Mijn vader is 44 jaar oud.
- Mijn kat is rustig.
- Patricia heeft Engels gepraat.
- Wij hebben een croissant gegeten.
Kies jouw gerecht. 
Maak de behorende opdrachtjes in je schrift
timer
20:00

Slide 3 - Diapositive

Zoveel werkwoordtijden, hoe herken ik nou welke ik moet gebruiken?
Bespreek in je MC de volgende vragen. Schrijf de antwoorden op de vragen op
1. Wat is de tegenwoordige tijd? Maak gebruik van een Nederlands en Frans voorbeeld. Schrijf de Franse naam van deze tijd ook op
2. Wat is de voltooid tegenwoordige tijd? Maak gebruik van een Nederlands en Frans voorbeeld. Schrijf de Franse naam van deze tijd ook op
3. Wat is de nabije toekomst? Maak gebruik van een Nederlands en Frans voorbeeld. Schrijf de Franse naam van deze tijd ook op
timer
7:00

Slide 4 - Diapositive

Zoveel werkwoordtijden, hoe herken ik nou welke ik moet gebruiken?
Vergelijk jullie antwoorden met het antwoordmodel
1. De tegenwoordige tijd is als het nu gebeurt. Ik praat = je parle. De tegenwoordige tijd noemen we in het frans ''le présent''
2. De voltooid tegenwoordige tijd gebruik je als het is gedaan/gebeurd. Ik heb gepraat= j'ai parlé. Je gebruikt voor deze tijd de vervoeging van het hulpwerkwoord hebben of zijn en een voltooid deelwoord. In het Frans noemen we deze tijd '' le passé composé'' 
3. De nabije toekomst gebruik je als er iets gaat gebeuren. Ik ga praten= je vais parler. Je gebruikt voor deze werkwoord de vervoeging van het werkwoord gaan en daar achter een heel werkwoord. In het Frans noemen we deze tijd '' le futur proche''

Slide 5 - Diapositive

Présent
Passé composé
Futur Proche
Vertel dat je in Utrecht bent, dat je een croissant eet en dat je met je moeder kletst.
Vertel dat je in Utrecht bent geweest, dat je een croissant hebt gegeten en dat je met je moeder hebt gekletst.
Vertel dat je in Utrecht gaat zijn, dat je een croissant gaat eten en dat je met je moeder gaat kletsen.
Stap 1: Verdeel deze drie tekstjes in je MC om te vertalen. Laat de werkwoorden ook onderstreept in je vertaling.
Stap 2: Lees elkaars tekstje voor.
Stap 3: Check op de werkwoordstijden in ieder verhaaltje. Staan ze goed vervoegd?
timer
15:00

Slide 6 - Diapositive

Présent
Passé composé
Futur Proche
Je suis à Utrecht. Je mange un croissant et je bavarde avec ma mère.
J'ai été à Utrecht. J'ai mangé un croissant et j'ai bavardé avec ma mère. 
Je vais être à Utrecht. Je vais manger un croissant et je vais bavarder avec ma mère.  
Kijk je gemaakte tekstje na. Verbeter je gemaakte fouten en denk ook na wat je fout hebt gedaan. Begrijp je je fout niet? Bespreek het binnen in je MC en als je er dan nog niet uitkomt, met Moniek
timer
5:00

Slide 7 - Diapositive

Zinsvolgorde in het Frans
In het Frans gebruik je altijd deze vaste zinsvolgorde: 

Onderwerp + gezegde        + lijdend voorwerp

Voorbeeld: Ik ben een docent.
Exemple: Je suis un prof.
Dit zijn alle werkwoorden in de zin.

Slide 8 - Diapositive

Zet in de goede zinsvolgorde.
Onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp
Jij hebt televisie gekeken.
timer
1:00
1
2
3
tu
tu as
regardé
regarde
regardes
j'ai
la télé

Slide 9 - Question de remorquage

Zet in de goede zinsvolgorde.
Onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp + rest van de zin
Wij gaan in Utrecht wonen.
timer
1:00
1
2
3
4
on
Nous
allons
à Utrecht
habite
on a
habiter

Slide 10 - Question de remorquage

Zet in de goede zinsvolgorde.
Onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp + rest van de zin
Jullie hebben een playstation gevraagd.
timer
1:00
1
2
3
4
Vous
avez
avons
un Playstation
demande
a
demandé

Slide 11 - Question de remorquage

Zet in de goede zinsvolgorde.
Ik heb mijn telefoon gevonden.
timer
1:00
1
2
3
Je
J'ai
J'
trouve
trouvé
mon portable

Slide 12 - Question de remorquage

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: die broek is blauw. Blauw is dan een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 13 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
 Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord. 
Enk
Mv
Man
-
s
vrouw
e
es

Slide 14 - Diapositive

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
Il est .......... (grand)

Slide 15 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
C'est un .......... (petit) livre

Slide 16 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
Ce sont de .......... (grand) filles.

Slide 17 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
Ma mère est ........... (méchant)

Slide 18 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
Mes parents sont ........... (content)

Slide 19 - Question ouverte

Onregelmatige vormen
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een onregelmatige vorm.
Beau = mooi / nouveau = nieuw / vieux = oud

il est beau
elle est belle
ils sont beaux
elles sont belles
il est nouveau
elle est nouvelle
ils sont nouveaux
elles sont nouvelles
il est vieux
elle est vieille
ils sont vieux
elles sont vieilles
Mannelijk
Vrouwelijk
Mannelijk (mv)
Vrouwelijk (mv)

Slide 20 - Diapositive

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
Le pantalon est ...... (nouveau)

Slide 21 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
La robe est ...... (vieux)

Slide 22 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
Les grands-parents sont ...... (vieux)

Slide 23 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
La fille est ...... (beau)

Slide 24 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm in:
Les villages (mmv) sont ...... (beau)

Slide 25 - Question ouverte

Vragen stellen...
  • Vragen zonder een vraagwoord:
Eet hij een croissant?

  • Vragen met een vraagwoord:
Hoe ga jij naar Parijs?

Slide 26 - Diapositive

Vraagwoorden
In een vraagzin zet je altijd het vraagwoord voor aan de zin en eindig je met een vraagteken.
Dit zijn de Nederlandse vraagwoorden:

wie - wat - waar - wanneer - waarom - welke - hoe - hoeveel
Schrijf de vraagwoorden op en vertaal in het Frans

Slide 27 - Diapositive

Vraagwoorden:
pourquoi = waarom
qui = wie
qu'est-ce que = wat

Vraagwoorden:
où = waar
quand = wanneer
comment = hoe
combien = hoeveel


Slide 28 - Diapositive

Wie
Waarom 
Qu'est-ce que
Waar
Quand
Hoe
De vraagwoorden
Qui
Pourquoi
Wat
Wanneer 
Comment

Slide 29 - Question de remorquage

Vul het juiste vraagwoord in.  Let op: je houdt drie woorden over.
________ tu fais comme sport? Moi, je fais du handball.
_______ est-ce que tu t’entraînes? Le mercredi et le vendredi.
______ est-ce que tu aimes ce sport? Parce que c’est un sport d’équipe.
Les autres joueurs de ton équipe sont _______? Ils sont tous très sympas. 
quand
qui
comment
combien
pourquoi
Qu'est-ce que

Slide 30 - Question de remorquage