Oefenen met het onderwerp in een tekst
WAT: Je gaat opdracht 2 en 3 maken.
HOE: Dit doe je alleen of met je buur.
HULP: Je aantekeningen, je boek, de docent.
TIJD: Je krijgt hiervoor 20 minuten de tijd.
UITKOMST: Je bent bezig met de behandelde stof.
KLAAR: Heb je opdracht 1 van paragraaf 2 nog niet af? Maak die dan eerst. Daarna mag je even iets voor jezelf doen.