Grammatica: meewerkend voorwerp

Grammatica
Meewerkend Voorwerp
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
Meewerkend Voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Meewerkend Voorwerp
Het meewerkend voorwerp is het zinsdeel waarvoor je de woordjes aan of uit kunt zetten of ze kunt weglaten zonder dat de betekenis van de zin verandert. Om het meewerkend voorwerp te vinden maak je een vragend zin met het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp 
(als dat er is).

Slide 2 - Diapositive

Opdracht
Schrijf het meewerkend voorwerp onder de zin. 

Slide 3 - Diapositive

Hij leende mij zijn fiets.

Slide 4 - Question ouverte

De meester vertelde de klas een verhaal.

Slide 5 - Question ouverte

Wij gaven onze trainer een mooi cadeau.

Slide 6 - Question ouverte

Mijn oom verkocht zijn huis aan de buren.

Slide 7 - Question ouverte

De scheidsrechter gaf de voetballer een rode kaart.

Slide 8 - Question ouverte

De schilder verkocht ons een schilderij.

Slide 9 - Question ouverte

Gaf jij hem zomaar je knuffel?

Slide 10 - Question ouverte

Ronald belooft hem zijn pen te geven.

Slide 11 - Question ouverte

Alle leerlingen zongen een lied voor de jarige.

Slide 12 - Question ouverte

Moeder leest de kinderen de les

Slide 13 - Question ouverte

Moeder gaf mij een koekje

Slide 14 - Question ouverte

Onze buurman leende vader zijn auto.

Slide 15 - Question ouverte

De meester gaf Mitchel strafwerk.

Slide 16 - Question ouverte

Opa vertelde zijn kleinzoon een leuk verhaal.

Slide 17 - Question ouverte

Waarom schrijft hij de directeur een brief?

Slide 18 - Question ouverte

Zij toonde haar vriendinnetje haar cadeaus.

Slide 19 - Question ouverte

De boswachter gaf Jan een prachtige vliegezwam.

Slide 20 - Question ouverte

Vol trots liet hij hem aan moeder zien.

Slide 21 - Question ouverte

De gids gaf de toeristen een landkaart.

Slide 22 - Question ouverte

De koning gaf zijn jongste bediende een standje.

Slide 23 - Question ouverte

De wedstrijdleiding overhandigde de winnaar een beker.

Slide 24 - Question ouverte

Het gezelschap gaf de liftboy een fooi.

Slide 25 - Question ouverte

Hij betaalde de winkelaar het boek.

Slide 26 - Question ouverte

De leerlingen gaven hun juffrouw een mooi boek.

Slide 27 - Question ouverte

Daarna vertelde zij haar klas een verhaal.

Slide 28 - Question ouverte

De buschauffeur gaf Sven een buskaartje.

Slide 29 - Question ouverte

De bedelaar vroeg hem om een aalmoes

Slide 30 - Question ouverte

Ik vertelde die geschiedenis aan mijn ouders.

Slide 31 - Question ouverte

De directeur maakt de toneelspeler een compliment.

Slide 32 - Question ouverte

Die harde toeter laat hem telkens weer schrikken.

Slide 33 - Question ouverte

Gaf dat meisje jou haar enige pen?

Slide 34 - Question ouverte

Jij moet haar dan je gum geven.

Slide 35 - Question ouverte

Ik zou mijn pen nooit aan iemand uitlenen.

Slide 36 - Question ouverte

Opgewonden vertelde hij mij zijn belevenissen

Slide 37 - Question ouverte

De handelaar verkocht ons een mooie auto.

Slide 38 - Question ouverte

Tante beloofde Gerard een klein wit konijntje.

Slide 39 - Question ouverte

Gerard moet voor het diertje dan wel een hoek timmeren.

Slide 40 - Question ouverte

Vader gaf hem daarvoor goede raad.

Slide 41 - Question ouverte

Toen lukte het hem een hok te maken.

Slide 42 - Question ouverte

Vader gaf zijn zoon daarvoor een complimentje.

Slide 43 - Question ouverte