Havo 3 woordstrategie

Woordstrategie:
tegenstelling

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Woordstrategie:
tegenstelling

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive


  • De betekenis van een moeilijk woord kun je vaak vinden door woordstrategieën te gebruiken.

  • Je kijkt daarbij naar de context 
     (in de buurt) van het moeilijke woord.
Moeilijke woorden

Slide 3 - Diapositive


1. Zoek een synoniem 
2. Zoek een omschrijving of definitie
3. Zoek naar voorbeelden
4. Lees een stukje verder/lees een stukje terug



Slide 4 - Diapositive

Je organen zijn opgebouwd uit cellen, de kleinste bouwstenen van je lichaam.

Welke woordstrategie?
A
Zoek een synoniem
B
Zoek een omschrijving
C
Zoek voorbeelden

Slide 5 - Quiz

Op nationale feestdagen, zoals Koningsdag en Bevrijdingsdag, hangen veel mensen de vlag uit.

Welke woordstrategie?
A
Zoek een synoniem
B
Zoek een omschrijving
C
Zoek voorbeelden

Slide 6 - Quiz

Woordstrategie 4

 Zoek een tegenstelling

De betekenis van een woord kun je soms vinden doordat er een tegenstelling van dat woord in de tekst staat.


Slide 7 - Diapositive

1.

basiswoord
plus een voorvoegsel
2.

het ene voorvoegsel wordt vervangen door een andere
3.

een heel nieuw woord

Slide 8 - Diapositive

1. basiswoord
   plus een 
   voorvoegsel
  symmetrisch
  zorgvuldig                    actief
        assymetrisch
        onzorgvuldig
        inactief

Slide 9 - Diapositive

2.
het ene voorvoegsel wordt vervangen door een ander.
  ingang
  optimist  
  vertrouwen                  
        uitgang
        pessimist
        wantrouwen

Slide 10 - Diapositive

3. 
een heel ander woord.
  aanvallen
  slordig 
  leken                  
        verdedigen
        netjes
        deskundigen

Slide 11 - Diapositive

Een tegenstelling volgt vaak na een signaalwoord, zoals:


maar, daarentegen, echter, anderzijds, echter, evenwel, hoewel, aan de andere kant, tegenover

Slide 12 - Diapositive

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

import <-> export
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 13 - Quiz


Op welke manier is de tegenstelling gemaakt?

relevant - irrelevant
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 14 - Quiz

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

boeiend <-> saai
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 15 - Quiz

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

modieus <-> onmodieus
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 16 - Quiz

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

aanzetten <-> uitzetten
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 17 - Quiz

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

identiek <-> verschillend
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 18 - Quiz

Zelf aan de slag
h.4 woordenschat blz. 114 en verder)
maken: opdracht 1, 2 en 5 (niet 3)

Slide 19 - Diapositive