TaalCompleet A2 - Thema 3

TaalCompleet A2 - Thema 3
Wat weet je nog?
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

TaalCompleet A2 - Thema 3
Wat weet je nog?

Slide 1 - Diapositive

Intro: Rapport
Heb je weleens een rapport gekregen? 
Wat was jouw lievelingsvak op school?

Slide 2 - Diapositive

Wat zie je?

Slide 3 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 4 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 5 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 6 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 7 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 8 - Question ouverte

3.2 want, omdat, als
Omdat/want:
Na omdat en als komt een bijzin. Wie of wat komt op de eerste plaats.

Ik ga vandaag niet sporten, omdat ik moe ben.
Ik ga vandaag niet sporten, want ik ben moe.

Als: 
Met als vertel je wanneer iets gebeurt. 
Ik ga uit bed, als mijn wekker gaat.
Mijn vader wordt boos, als ik te laat kom.

Slide 9 - Diapositive

Ik koop een boek, ......... ik van lezen houd.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 10 - Quiz

Mijn dochter is moe, .......... ze is ziek.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 11 - Quiz

Ahmed is trots op zijn rapport, ............ hij goede cijfers heeft gehaald.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 12 - Quiz

Ik ga slapen, .......... ik moe ben.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 13 - Quiz

Mijn moeder belt mij, ............. ze mij wil spreken.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 14 - Quiz

We halen de trein, ........... we snel fietsen.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 15 - Quiz

3.4 ...om te...
Na om .... te schrijf je het hele werkwoord. Het hele werkwoord staat op de laatste plaats.
Asriël gaat naar school om te leren.
Ik ga naar de bakker om brood te kopen.

Stelt iemand een vraag met waarvoor? Dan kun je antwoord geven met om ... te.
Waarvoor ga je naar school?   Om Nederlands te leren.
Waarvoor gebruik je je pen? Om te schrijven.

Slide 16 - Diapositive

Om  in de soep te roeren.
Om brood te kopen.
om het antwoord op te schrijven.
om te gaan wandelen.
Waarvoor gebruik je die lepel?
Waarom moet je naar de winkel?
Jaimy pakt zijn pen
We gaan naar het park

Slide 17 - Question de remorquage

Maak de zin af (gebruik om ... te):
Ik ga naar bed, ............

Slide 18 - Question ouverte

Maak de zin af (gebruik om ... te):
Waarvoor ga je naar de winkel?

Slide 19 - Question ouverte