HA1: Grammatica: meewerkend voorwerp

H4 
Meewerkend voorwerp
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H4 
Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel

1. Je kent al het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp


2. Ik weet wat het meewerkend voorwerp is en kan deze in een zin aanwijzen

Slide 2 - Diapositive

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz

Herhaling

gezegde: alle werkwoorden uit de zin


onderwerp: wie (wat) + gezegde


lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp

Slide 5 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp


Check daarna of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.

Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen

Slide 6 - Diapositive

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 8 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Meewerkend voorwerp

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 10 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 11 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp
De ober heeft eindelijk een glas cola voor Meindert ingeschonken.

Slide 12 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 13 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp
De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.

Slide 14 - Question ouverte

Lesdoel

1. Je kent al het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp


2. Ik weet wat het meewerkend voorwerp is en kan deze in een zin aanwijzen

Slide 15 - Diapositive

Extra oefenen
Sommige werkwoorden hebben nooit een meewerkend voorwerp, sommige werkwoorden soms, sommige altijd. Je kunt een dergelijk werkwoord herkennen door te vragen:
"Kan ik aan iemand iets [werkwoord]?"

Kan ik aan iemand iets geven? Ja, dan is die iemand het meewerkend voorwerp.
Kan ik aan iemand iets dromen? Nee, dus dromen kan geen meewerkend voorwerp bij zich hebben.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien