2.2 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd

2.2 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd
Doel = 
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct. 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

2.2 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd
Doel = 
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct. 

Slide 1 - Diapositive

Voorkennis ophalen
Welke drie vormen zijn er in de tegenwoordige tijd?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 5 - Quiz

tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 6 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.

Slide 19 - Question ouverte

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: Wanneer (zenden) je me het boek terug?

Slide 20 - Question ouverte

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De hond van de buren (blaffen) erg hard

Slide 21 - Question ouverte

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De chauffeur (laden) de kisten in de vrachtauto

Slide 22 - Question ouverte

Huiswerk
Itslearning:

-Schooljaar234
. lessen
.leerjaar 1
.periode 1 Taalverzorging
.2.werkwoordspelling
.2.2.pv en tt
oefentoets
Klaar? eigen werk; Facet, schrijven oefenen, 2.3 alvast doornemen + opdrachten maken

Slide 23 - Diapositive