Year 1 - Unit 5 MAX AllRight! - grammar recap

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, havo
• Leerjaar 2-4

Unit 5 - MAX AllRight!
Grammar recap

- Word order: adverb of place & adverb of time. 

- Past simple: bevestigend, ontkennend, vragend.

Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. Er ligt geen nadruk op de tijdsbepaling. 

1

2

3

4

5

Kevin

watched

in his room

last night

television

Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. Er ligt wel nadruk op de tijdsbepaling. 

1

2

3

4

a new poem

every day

Jessica

writes

Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. Er ligt geen nadruk op de tijdsbepaling. 

1

2

3

4

5

the parents

bring

to football training

every Sunday

their son

Zet de zinsdelen in de goede volgorde om een correcte zin te maken. (Bij vragen is het niet mogelijk om extra nadruk op de tijd te leggen)

1

2

3

4

5

6

7

to Spain

did

go

on holiday

you

last year

?

Which one is correct?

1. She won't go on Friday to the library.
2. She won't go to the library on Friday.

Which one is correct?

1. He swims every day in the canal.
2. He swims in the canal every day.
3. In the canal he swims every day.
4. Every day, he swims in the canal.

Bij de oefeningen die nu komen, is het belangrijk dat je hoofdletters gebruikt als dat nodig is en de verkorte vorm gebruikt als het een ontkennende zin is. 
Je hoeft alleen de ontbrekende woorden op te schrijven, niet de hele zin. 

Put the verb in the past simple:
They _____ (to cook) dinner last night.

Put the verb in the past simple:
What ____ (you - to do) yesterday?

Put the verb in the past simple:
Bob ____ (to talk) on the phone for an hour yesterday.

Put the verb in the past simple:
_____ (she - to play) the flute when she was young?

Put the verb in the past simple:
Maria ____ (to clap) after the show last night.

Put the verb in the past simple:
I ____ (not - to like) the movie.

Put the verb in the past simple:
We _____ (to travel) to Istanbul two weeks ago.

Put the verb in the past simple:
Harry _____ (to try) to help his friend last weekend.

Put the verb in the past simple:
Luckily, the airline ____ (not - to cancel) the flight.

Kies de juiste expressie:
Hoe voel je je verder?

1. How you feel further?
2. How do you feel otherwise?
3. How feel you otherwise?
4. How further do you feel?

Kies de juiste expressie:
Ik heb een blauw oog en vreselijke hoofdpijn.

1. I have a blue eye and a terrible headache.
2. I have a blue eye and bad headache.
3. I have a black eye and a annoying headache.
4. I've got a black eye and a terrible headache.

Kies de juiste expressie:
Ik ben het daarover niet met je eens.

1. I disagree with you on that.
2. I am not to agree with you over that.
3. I disagree with you over that.
4. I don't agree over that with you.

Kies de juiste expressie:
Er is een kans dat het gaat sneeuwen en hagelen.

1. There's a change of snow and hail.
2. There's a chance of snow and hail.
3. There's a chance it goes snowing and hailing.
4. There's a change it goes to snow and hail.

Vertaal het woord tussen haakjes:
Annabel has a sore (keel).

Vertaal het woord tussen haakjes:
I fell off my and broke my (pols).

Vertaal het woord tussen haakjes:
I scratch my (kin) when I'm thinking.

Vertaal het woord tussen haakjes:
This (zalfje) helped cure my itchy elbow.

Vertaal het woord tussen haakjes:
That (stortbui) ruined our garden.

Vertaal het woord tussen haakjes:
It's raining, so bring an (paraplu).

Vertaal het woord tussen haakjes:
The (publiek) sings along to each song.

Vertaal het woord tussen haakjes:
Who sings the (zang) in this song?

Ben je klaar voor het SO?

😒🙁😐🙂😃