herhaling module 4

Lesdoel
herhaling module 4 heden, verleden en toekomst.
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Lesdoel
herhaling module 4 heden, verleden en toekomst.

Slide 1 - Diapositive

Wat weten jullie nog van Heden, Verleden en Toekomst (=Ruilen over de tijd)

Slide 2 - Carte mentale

Prijs van tijd
- Individuele prijs van tijd, voor iedereen anders, waar kies je op dat moment voor?
- Algemene prijs van tijd, voor iedereen gelijk, iedereen ontvangt hetzelfde percentage rente. 
Steeds afweging maken, sparen of lenen? 

Slide 3 - Diapositive

Als de algemene prijs van tijd hoger is dan de individuele prijs van tijd zal de consument sparen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Vidéo

Waar staan de letters CPI voor?
timer
0:30
A
Consumenten Prijs Indexcijfer
B
Consumenten Product Informatie
C
Centrale Prijs Inspectie
D
Collectieve Prijs Introductie

Slide 6 - Quiz


A
In 2016 is het CPI 103
B
In 2016 is het CPI 105
C
In 2016 is het CPI 113

Slide 7 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van
ruilen over de tijd?
A
Je betaalt maandelijks premie voor je pensioen.
B
Je koopt met je maandsalaris een nieuwe wasmachine.
C
Je sluit een hypotheek af voor een woning.
D
Je koopt een auto op afbetaling.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent permanent consumptieniveau?

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
lenen voor de studie
C
pensioen volgens het omslagstelsel
D
het krijgen van een uitkering

Slide 11 - Quiz

Wat is een synoniem voor Ruilen over de tijd?
A
Van ruilen komt huilen
B
Substitutie
C
Wisselen over de tijd
D
Intertemporele ruil

Slide 12 - Quiz

Hoe kun je "menselijk kapitaal" vergroten?
A
Door meer mensen in dienst te nemen
B
Door geld te investeren in kennis/studie
C
Door meer zakgeld aan je kinderen te geven
D
Door meer gereedschap aan werknemers te geven om mee te werken

Slide 13 - Quiz

Door als werkgever te investeren in scholing van de werknemer kan het menselijk kapitaal toenemen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Kapitaalgoederen zijn:
A
Het werk dat mensen doen.
B
Dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid.
C
Dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
D
Hulpmiddelen bij de productie. Denk aan machines.

Slide 15 - Quiz

Een balans bevat voorraadgrootheden en de resultatenrekening stroomgrootheden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Voorraad
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 17 - Quiz

Het eigen vermogen staat
A
debetzijde balans
B
winst - verlies rekening
C
bij vlottende activa
D
creditzijde balans

Slide 18 - Quiz

Pensioensopbouw
Omslagstelsel, geld van de werkende generatie wordt overgeheveld naar de oudere generatie 


Slide 19 - Diapositive

Kapitaaldekkingsstelsel 
  • bijvoorbeeld bedrijfsspensioen. Afhankelijk van aantal deelgenomen jaren.

Slide 20 - Diapositive

Waarde- en welvaartsvast
  • Waardevast = uitkeringen stijgen evenveel met inflatie (PIC)

  • Welvaartsvast = uitkeringen stijgen evenveel als  het gemiddelde inkomen (NIC)

Slide 21 - Diapositive

Bij het omslagstelsel ...
A
betaalt iedereen voor zichzelf
B
zijn uitkeringen waardevast
C
zijn uitkeringen welvaartsvast
D
is er sprake van verplichte solidariteit

Slide 22 - Quiz

Twee beweringen over waardevast/welvaartsvast.

I. Een welvaartsvaste uitkering betekent behoud van koopkracht.
II.Een welvaartsvaste uitkering stijgt altijd meer dan de waardevaste uitkering.

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is fout en II is goed
C
I is goed en II is fout
D
Beide zijn fout

Slide 23 - Quiz

Wat is een positief extern effect van onderwijs
A
Een hoger salaris
B
Meer kennis
C
Een goede baan
D
Hogere welvaart voor iedereen

Slide 24 - Quiz

Positief extern effect
Wat komt de hele samenleving ten goede?

Slide 25 - Diapositive

Wat vonden jullie van deze les?

Slide 26 - Carte mentale