Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Examen VMBO-KB, GL en TL
2019
geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL
Meerkeuzevragen
Slide 1 - Diapositive
Nederland van 1848 tot 1914
Slide 2 - Diapositive
In 1848 braken op veel plaatsen in Europa opstanden uit. Dit had ook gevolgen voor de politieke situatie in Nederland.
Welk gevolg hadden deze opstanden voor de politieke situatie in Nederland vanaf 1848?
A
De ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd.
B
Er brak in Nederland een revolutie uit.
C
Het algemeen kiesrecht werd ingevoerd.
D
Nederland werd een republiek.
Slide 3 - Quiz
In de Nederlandse Grondwet van 1848 werd het volgende artikel opgenomen: de Koning is onschendbaar.
Wat betekent ‘de Koning is onschendbaar’ in de praktijk?
A
De koning heeft de bevoegdheid om zelfstandig politieke beslissingen
te nemen.
B
De koning moet aftreden als hij het vertrouwen van het parlement
verliest.
C
De ministers zijn politiek verantwoordelijk voor de uitspraken en het gedrag van de koning.
D
Het kabinet bepaalt welk personeel de koning voor zijn huishouden
mag aannemen.
Slide 4 - Quiz
In 1887 werd op verzoek van de Tweede Kamer een groot onderzoek gedaan naar de ‘sociale kwestie’. Hierbij maakte de Tweede Kamer gebruik van een recht.
Welk recht wordt bedoeld?
A
het recht van amendement
B
het recht van budget
C
het recht van enquête
D
het recht van initiatief
Slide 5 - Quiz
Het onderzoek van 1886-1887 naar arbeidsomstandigheden maakte duidelijk welk groot maatschappelijk probleem er bestond. Dit probleem moest worden opgelost. Eén politieke groep vond dat de overheid zich in het algemeen zo weinig mogelijk met de samenleving moest bemoeien. Maar na de uitslag van dit onderzoek vonden veel aanhangers van deze groep dat de overheid nu wél moest ingrijpen.
Welk maatschappelijk probleem moest worden opgelost?
En van welke politieke groep veranderde veel aanhangers van mening?
A
probleem: kiesrecht
groep: liberalen
B
probleem: kiesrecht
groep: socialisten
C
probleem: sociale kwestie
groep: liberalen
D
probleem: sociale kwestie
groep: liberalen
Slide 6 - Quiz
Op de prentbriefkaart is een economische ontwikkeling uit de negentiende eeuw te herkennen.
Welke economische ontwikkeling is op de prentbriefkaart te herkennen?
A
industrialisatie
B
invoering van een werkverschaffingsproject
C
invoering van het distributiesysteem
D
wederopbouw
Slide 7 - Quiz
De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)
Slide 8 - Diapositive
Welk begrip past bij de kaart?
A
Blitzkrieg
B
Heim ins Reich
C
Lebensraum
D
Von Schlieffenplan
Slide 9 - Quiz
Op welke kaart zijn de belangrijkste landen van het bondgenootschap van de Centralen donker gekleurd?
A
op kaart 1
B
op kaart 2
C
op kaart 3
D
op kaart 4
Slide 10 - Quiz
In de bron is te zien dat de Dodendraad wordt aangelegd onder toezicht van soldaten.
Bij welk land horen deze soldaten?
A
België
B
Duitsland
C
Nederland
D
Frankrijk
Slide 11 - Quiz
Welk begrip hoort bij de bron?
A
aanpassingspolitiek
B
distributiesysteem
C
Marshallplan
D
mobilisatie
Slide 12 - Quiz
Welke begrippen horen bij de bron?
A
nationalisme +
recht op werk
B
nationalisme +
rechtsstaat
C
vrijheid van drukpers +
recht op werk
D
vrijheid van drukpers +
rechtsstaat
Slide 13 - Quiz
Wat was voor de Verenigde Staten een belangrijke reden om zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aan te sluiten bij de Geallieerden?
A
de dreigende nederlaag van Frankrijk en Nederland in de oorlog
B
de moord op kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije
C
het aftreden van de tsaar na het uitbreken van de revolutie in Rusland
D
het beginnen van een onbeperkte duikbotenoorlog door Duitsland
Slide 14 - Quiz
Het interbellum (1918-1939)
Slide 15 - Diapositive
Welke gebieden worden aangegeven met de nummers 1 tot en met 8? Dat zijn gebieden die Duitsland
A
heeft veroverd in de periode 1933-1939.
B
heeft veroverd tijdens de Eerste Wereldoorlog.
C
moest afstaan door het Verdrag van Versailles.
D
moest afstaan tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Slide 16 - Quiz
In de prent is een mening te herkennen over het Verdrag van Versailles. Welke mening is te herkennen in de prent?
A
De politieke leiders helpen Duitsland om de vredesvoorwaarden te accepteren.
B
De politieke leiders leggen Duitsland zonder te onderhandelen zware vredesvoorwaarden op.
C
Duitsland voelt zich schuldig over de oorlog en accepteert de zware vredesvoorwaarden.
D
Duitsland wil doorvechten en accepteert daarom de
vredesvoorwaarden niet.
Slide 17 - Quiz
In het Verdrag van Versailles stond dat Duitsland een gebied aan de grens moest demilitariseren. Er mochten geen Duitse soldaten meer aanwezig zijn in dat gebied.
Welk gebied moest worden gedemilitariseerd?
A
gebied 1
B
gebied 2
C
gebied 3
D
gebied 4
Slide 18 - Quiz
Welke verkiezingsposter hoort bij de politieke partij van Anton Mussert?
A
poster 1
B
poster 2
C
poster 3
D
poster 4
Slide 19 - Quiz
In de spotprent komt een mening naar voren over de aanpak van de economische crisis door de Nederlandse regering.
Welke mening over de aanpak van de economische crisis is in de tekening te herkennen?
A
een negatieve mening, want de werklozen verdedigen zichzelf tegen de maatregelen van Colijn
B
een negatieve mening, want er wordt niet genoeg geld besteed aan de bestrijding van de werkloosheid
C
een positieve mening, want Colijn wordt afgebeeld als een sterke leider die de werkloosheid zal verslaan
D
een positieve mening, want er wordt zestig miljoen besteed om de werkloosheid te bestrijden
Slide 20 - Quiz
De Republiek van Weimar bestond tussen 1919 en 1933. Op de montagefoto staan de verschillende mannen die na elkaar een regering hebben geleid.
Welke conclusie over de Republiek van Weimar is juist?
A
De democratie was niet stabiel, omdat de Duitse keizer steeds nieuwe regeringen goedkeurde.
B
De democratie was niet stabiel, omdat er veel verschillende
regeringen zijn geweest.
C
De democratie was stabiel, omdat de bevolking uit veel regeringsleiders kon kiezen.
D
De democratie was stabiel, omdat de macht door veel verschillende
personen werd gedeeld.
Slide 21 - Quiz
In 1933 werd in Duitsland het concentratiekamp Dachau opgericht. Welke groepen werden in de periode 1933-1939 in het kamp gevangen gezet?
A
Duitse Joden en Nederlandse verzetsstrijders
B
Duitse Joden en politieke tegenstanders van de nazi’s
C
Russische krijgsgevangenen en Nederlandse verzetsstrijders
D
Russische krijgsgevangenen en politieke tegenstanders van de nazi’s
Slide 22 - Quiz
Tussen 1920 en 1930 pleegde Hitler een staatsgreep. Dat was onder andere een gevolg van de slechte economische situatie die op dat moment voor veel onrust zorgde. De staatsgreep mislukte.
In welk jaar vond deze staatsgreep plaats? En welke omschrijving van de economische situatie past bij dat jaar?
A
1923
inflatie in Duitsland
B
1923
wereldwijde economische crisis
C
1929
inflatie in Duitsland
D
1929
wereldwijde economische crisis
Slide 23 - Quiz
Welke organisatie van de nazi’s had in de periode 1921-1933 als belangrijkste opdracht partijbijeenkomsten te bewaken en politieke tegenstanders te bedreigen?
A
Gestapo
B
NSDAP
C
SA
D
SS
Slide 24 - Quiz
De Tweede Wereldoorlog (1939-1945)
Slide 25 - Diapositive
De Winterhulp past bij een kenmerk van het nationaal-socialisme. Welk kenmerk wordt bedoeld?
A
aanpassingspolitiek
B
censuur
C
discriminatie
D
gelijkschakeling
Slide 26 - Quiz
Over welke gebeurtenis gaat het in de bron?
A
over de aanval op Pearl Harbor
B
over de atoombom op Hiroshima
C
over de Slag om Engeland
D
over het bombardement op Rotterdam
Slide 27 - Quiz
Tijdens de Tweede Wereldoorlog liet de Duitse bezetter in Nederlandse bioscopen reclamespotjes zien. Hierin werden mensen aangespoord zuiniger om te gaan met steenkool. Bijvoorbeeld: stop in de winter alle kieren in je huis dicht, zodat je minder steenkool verbruikt.
Waarom waren deze reclamespotjes nodig?
A
omdat er veel energie nodig was voor de concentratiekampen
B
omdat het distributiesysteem het tekort aan steenkool niet oploste
C
om meer mensen naar de bioscoop te lokken
D
om Nederland te straffen voor de hulp aan Groot-Brittannië
Slide 28 - Quiz
Welke gebeurtenis wordt in de bron beschreven?
En wat was het gevolg van de beschreven gebeurtenis?
A
de mobilisatie
de Februaristaking
B
de mobilisatie
de Spoorwegstaking
C
een razzia
de Februaristaking
D
een razzia
de Spoorwegstaking
Slide 29 - Quiz
Welke gebeurtenis wordt in de bron beschreven?
En wat was het gevolg van de beschreven gebeurtenis?
A
de mobilisatie
de Februaristaking
B
de mobilisatie
de Spoorwegstaking
C
een razzia
de Februaristaking
D
een razzia
de Spoorwegstaking
Slide 30 - Quiz
Welke titel past bij deze kaart?
A
D-Day
B
Operatie Market Garden
C
Slag om Engeland
D
Spoorwegstaking
Slide 31 - Quiz
Een omschrijving van een begrip:
Tijdens de oorlog raakt de gehele burgerbevolking betrokken bij de strijd en wordt alles in dienst gesteld van de oorlogsvoering.
Welk begrip wordt beschreven?
A
Blitzkrieg
B
Koude Oorlog
C
totale oorlog
D
tweefrontenoorlog
Slide 32 - Quiz
Europa en de wereld (1945-1989)
Slide 33 - Diapositive
Nederland werd naar aanleiding van de gewelddadige conflicten in Indonesië internationaal onder druk gezet om de strijd op te geven.
Naar aanleiding van welk dreigement gaf Nederland de strijd in Indonesië op?
A
De Veiligheidsraad dreigde Nederland uit de Verenigde Naties te zetten.
B
De Veiligheidsraad dreigde te stoppen met de Marshallhulp.
C
De Verenigde Staten dreigden Nederland uit de Verenigde Naties te zetten.
D
De Verenigde Staten dreigden te stoppen met de Marshallhulp.
Slide 34 - Quiz
Over welke gebeurtenis gaat de bron?
A
over de bouw van de Berlijnse Muur in 1956
B
over de bouw van de Berlijnse Muur in 1961
C
over de Hongaarse Opstand in 1956
D
over de Hongaarse Opstand in 1961
Slide 35 - Quiz
Welke beschrijving hoort bij de prent?
A
Door de afnemende wapenwedloop ontstond de Koude Oorlog.
B
Door de bestaande vijandbeelden ontstond een wapenwedloop die
niet te stoppen was.
C
Door de nieuwe vijandbeelden kwam er een einde aan de wapenwedloop.
D
Door de toenemende wapenwedloop kwam er een einde aan de Koude Oorlog.
Slide 36 - Quiz
Bij welk militair bondgenootschap hoort de parade?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
NAVO
D
Warschaupact
Slide 37 - Quiz
Welk jaartal hoort bij de kaart?
A
1901
B
1931
C
1961
D
1991
Slide 38 - Quiz
In de jaren zestig begint in Nederland de ontzuiling.
Wat was een gevolg van de ontzuiling?
A
de komst van gastarbeiders
B
globalisering
C
individualisering
D
welvaartsstijging
Slide 39 - Quiz
In 1972 werd een wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer. In het wetsvoorstel stond dat de leeftijd waarop je mocht stemmen, verlaagd werd van 21 naar 18 jaar.
Bij welke ontwikkeling past dit wetsvoorstel?
A
bij democratisering
B
bij globalisering
C
bij secularisatie
D
bij verzuiling
Slide 40 - Quiz
Hieronder staan vier doelstellingen:
1 herverdeling van huishoudelijke taken
2 invoering van vrouwenkiesrecht
3 legalisering van abortus
4 toelating van meisjes tot het basisonderwijs
Welke doelstellingen horen bij Tweede Feministische Golf?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
1 en 4
D
2 en 3
Slide 41 - Quiz
In 1971 dienden enkele Kamerleden een wetsvoorstel in om de minimumleeftijd voor het actief kiesrecht te verlagen van 21 naar 18 jaar.
Van welk recht maakten de Kamerleden gebruik?
En bij welke ontwikkeling past het voorstel?
A
initiatief
de secularisatie van de samenleving
B
initiatief
toenemende democratisering
C
interpellatie
de secularisatie van de samenleving
D
interpellatie
toenemende democratisering
Slide 42 - Quiz
In de tekening is een mening te herkennen over de mogelijke gevolgen van glasnost voor de Sovjet-Unie.
Welke mening wordt bedoeld?
A
dat het communisme te groot zal worden door glasnost
B
dat het communisme zal bezwijken onder glasnost
C
dat glasnost hoort bij de ideologie van het communisme
D
dat glasnost zal bezwijken onder het communisme
Slide 43 - Quiz
In welk jaar vond de gebeurtenis op de foto plaats?
A
in 1961
B
in 1969
C
in 1989
D
in 1991
Slide 44 - Quiz
De nieuwe wereldorde (vanaf 1990)
Slide 45 - Diapositive
In de prent is een mening te herkennen over de uitbreiding van de EU.
Welke mening over deze ontwikkeling is te herkennen in de prent?
A
De uitbreiding is goed voor de EU, want de lidstaten laten andere
landen toe die kunnen bijdragen aan de EU.
B
De uitbreiding is goed voor de EU, want er zijn veel rijke landen lid
geworden.
C
De uitbreiding is niet goed voor de EU, want de lidstaten verzetten
zich tegen de komst van nieuwe landen.
D
De uitbreiding is niet goed voor de EU, want er willen te veel landen lid
worden van de EU.
Slide 46 - Quiz
In de prent is een mening te herkennen over de Baltische staten.
Welke omschrijving hoort bij de bron?
De Baltische staten voelen zich
A
niet veilig, omdat de NAVO niet voldoende bescherming biedt.
B
niet veilig, omdat Rusland wordt bedreigd door de NAVO.
C
veilig, omdat de NAVO meer dan voldoende bescherming biedt.
D
veilig, omdat Rusland niet wordt bedreigd door de NAVO.
Slide 47 - Quiz
Welke instelling van de Europese Unie is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de nieuwe Europese wet uit de bron?
A
niet veilig, omdat de NAVO niet voldoende bescherming biedt.
B
niet veilig, omdat Rusland wordt bedreigd door de NAVO.
C
veilig, omdat de NAVO meer dan voldoende bescherming biedt.
D
veilig, omdat Rusland niet wordt bedreigd door de NAVO.
Slide 48 - Quiz
Welke gebeurtenis is te herkennen in de spotprent?
A
De Koude Oorlog bereikt een hoogtepunt.
B
De NAVO wordt uitgebreid met nieuwe landen.
C
De Sovjet-Unie verlaat het Warschaupact.
D
Het Oostblok begint uit elkaar te vallen.
Slide 49 - Quiz
Criminaliteit en milieuvervuiling zijn maatschappelijke problemen.
Zijn dit problemen die wel of niet binnen de Europese Unie besproken worden?
A
niet, want criminaliteit gaat over
het overtreden van landelijke wetten
niet, want vervuiling is alleen
landelijk goed aan te pakken
B
niet, want criminaliteit gaat over het overtreden van landelijke wetten
wel, want vervuiling houdt niet op bij de grens
C
wel, want criminaliteit houdt niet op bij de grens
niet, want vervuiling is alleen landelijk goed aan te pakken
D
wel, want criminaliteit houdt niet op bij de grens
wel, want vervuiling houdt niet op bij de grens
Slide 50 - Quiz
Door de tijd heen
Slide 51 - Diapositive
Bij welke periode hoort de herinnering?
A
bij de periode 1913-1923
B
bij de periode 1933-1943
C
bij de periode 1973-1983
D
bij de periode 1993-2003
Slide 52 - Quiz
Stel: je vindt op internet het onderstaande rijtje met jaartallen en grondwetswijzigingen.
Welke combinatie van jaartal en grondwetswijziging is juist?
A
1848
het algemeen kiesrecht
B
1917
het districtenstelsel
C
1917
het passief vrouwenkiesrecht
D
1983
het stelsel van evenredige vertegenwoordiging