KT1: Kapitel 6 quiz

Kapitel 6
Quiz
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Kapitel 6
Quiz

Slide 1 - Diapositive

Doel

Je kent de woordjes van A en B D-NL en NL-D
Je weet wat de stam van het werkwoord is
Je kunt regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 2 - Diapositive

Wörter

Slide 3 - Diapositive

duur

Slide 4 - Question ouverte

inkopen doen

Slide 5 - Question ouverte

passen

Slide 6 - Question ouverte

bijbaantje

Slide 7 - Question ouverte

te nauw

Slide 8 - Question ouverte

ruilen

Slide 9 - Question ouverte

Werkwoord

Slide 10 - Diapositive

Kijk eens naar de volgende zinnen:

ich wohne in Groningen

Du wohnst in Groningen

Wir wohnen in Groningen

Sie wohnen in Groningen


Wat valt je op?

Slide 11 - Diapositive

werkwoorden vervoegen

Om werkwoorden te kunnen vervoegen heb je een aantal dingen nodig.


- Je moet alle persoonlijke voornaamwoorden kennen

- Je moet weten wat de stam van het werkwoord is

Slide 12 - Diapositive

persoonlijke voornaamwoorden

enkelvoud:

ik = ich

jij = du

hij = er

zij = sie

het = es

Slide 13 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord

meervoud:

wij = wir

jullie = ihr

zij = sie

u = Sie

Slide 14 - Diapositive

stam van het werkwoord

Slide 15 - Diapositive

stam werkwoord

- hele werkwoord min -en/n


voorbeeld:

wohnen

stam: wohn

spielen

stam: spiel

Slide 16 - Diapositive

stam:
spielen

Slide 17 - Question ouverte

stam:
kommen

Slide 18 - Question ouverte

stam:
machen

Slide 19 - Question ouverte

stam:
atmen

Slide 20 - Question ouverte

stam:
gehen

Slide 21 - Question ouverte

Vervoegen werkwoord

Slide 22 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 23 - Diapositive

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 24 - Quiz

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 25 - Quiz

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 26 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 27 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 28 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 29 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 30 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 31 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 32 - Quiz

evaluatie

Slide 33 - Diapositive

Wat vind je nog lastig?

Slide 34 - Question ouverte

Ik beheers de stof van Kapitel 6
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Sondage