poser une question

Vendredi 9 juin 2023
Bonjour !!!!
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Vendredi 9 juin 2023
Bonjour !!!!

Slide 1 - Diapositive

Le programme
 But de la leçon :savoir Poser une question.
- voorkennis activeren (activation connaissances)
- herhaling uitleg (rappel explication grammaire)
- exercices à faire
- correction devoirs 



Slide 2 - Diapositive

Waaraan herken jij een vraag in het NL?

Slide 3 - Carte mentale

Wat weet je nog over vragen stellen in het Frans?
Schrijf zo uitgebreid en zoveel mogelijk op.

Slide 4 - Carte mentale

Poser une question - categorieën
In het Frans zijn er twee soorten vraagzinnen:
- zonder vraagwoord
- met vraagwoord

Slide 5 - Diapositive

Poser une question - herkennen
Aan welke kenmerken in onderstaande zinnen zie je dat het om een vraag gaat:

  • Est-ce que tu fais du sport?
  • Aimez-vous les fruits?
  • Pourquoi est-ce que tu as choisi ce profile?

Slide 6 - Diapositive

Poser une question - kenmerken
Je kunt dus aan verschillende 'dingen' zien dat het om een vraagzin gaat: 
- een vraagteken
- est-ce que...
- inversie (ommedraai onderwerp en werkwoord)
- een vraagwoord (quel? pourqoui? Où,comment.....?, etc)

Slide 7 - Diapositive

Tot nu toe volg ik de uitleg nog:
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Sondage

Poser une question - zonder vraagwoord
De vragen zonder vraagwoord zien er als volgt uit:
  • als een gewone zin, vragend uitgesproken
      'Vous parlez français?'
  •   est-ce que + gewone zinsvolgorde.
       'Est-ce que vous parlez français?'
  •   Inversie
      'Parlez-vous français?'

Inversie: omdraaien van onderwerp en persoonsvorm. 

Slide 9 - Diapositive

Poser une question - inversie
Het omkeren van de persoonsvorm met het onderwerp:
- 'Vous parlez français?'          - 'Parlez-vous français?'

De inversie kan ook alleen als er een persoonlijk voornaamwoord gebruikt wordt en niet bij bijvoorbeeld namen en/of zelfstandige naamwoorden (Peter of les parents).
Let op! Ontstaat er klinkerbotsing door de inversie dan komt er een extra t (met extra streepjes) tussen:        - Il a un chien?                          - A-t-il un chien?


Slide 10 - Diapositive

Schrijf in je eigen woorden op wat de
drie manieren zijn om een zin vragend
te maken in het Frans (zonder vraagwoord)

Slide 11 - Carte mentale

Schrijf zo veel mogelijke Nederlandse vraagwoorden op binnen 20 seconden!
timer
0:20

Slide 12 - Question ouverte

Poser une question - mét vraagwoord

Slide 13 - Diapositive

Poser une question - mét vraagwoord
  • Gewone zin + vraagwoord + ?
                       Tu habites où?
  • Vraagwoord + est-ce que + gewone zin
                       'Pourquoi est-ce que vous parlez français?'
  • Vraagwoord + inversie
                       Quand fais-tu les devoirs?

Slide 14 - Diapositive

Tot nu toe volg ik de uitleg nog:
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Sondage

Schrijf in je eigen woorden op wat de
drie manieren zijn om een zin vragend
te maken in het Frans (met vraagwoord)

Slide 16 - Carte mentale

Poser une question (maak anders vragend)
Il fait du sport?

Slide 17 - Question ouverte

Poser une question (maak anders vragend)
Tu aimes les pommes?

Slide 18 - Question ouverte

Poser une question (maak anders vragend)
Est-ce que David adore les devoirs?

Slide 19 - Question ouverte

Poser une question (maak anders vragend)
Tu t'appelles comment?

Slide 20 - Question ouverte

Poser une question (maak anders vragend)
Tu habites où?

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal : Train je vaak ?
A
Pourquoi tu t'entraînes ?
B
Est-ce que tu t'entraînes ?
C
Tu t'entraînes souvent ?
D
Je m'entraîne souvent.

Slide 22 - Quiz

welke andere manieren zijn correct voor de vraag : Tu aimes le chocolat?
A
Le chocolat tu aimes ?
B
Est-ce que tu aimes le chocolat ?
C
Aimes-tu le chocolat ?
D
Pourquoi tu aimes le chocolat ?

Slide 23 - Quiz

Vul het juiste vraagwoord in:
Tu habites .....?
A
comment
B
pourquoi
C
quand
D

Slide 24 - Quiz

Vul het juiste vraagwoord in :
......tu fais comme sport ?
A
pourquoi
B
qu'est-ce que
C
quand
D

Slide 25 - Quiz

Vul het juiste vraagwoord in :
......de fois tu t'entraînes par semaine?
A
combien
B
comment
C
qu'est-ce que
D
qui

Slide 26 - Quiz

vul het juiste vraagwoord in :
.....est ton entraîneur ?
A
quand
B
combien
C
qui
D
pourquoi

Slide 27 - Quiz

Vul het juiste vraagwoord in :
......tu es végétarien ? Parce que j'aime trop les animaux
A
quand
B
comment
C
qu'est-ce que
D
pourquoi

Slide 28 - Quiz

Les devoirs
Correction 
Ex 30 page 36
ex 31 page 37
ex 32 page 38


Slide 29 - Diapositive

Est ce que le cours a été compris?

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Lien

Vraagbokaal
Bedenk nu zelf een vraag (met antwoord) voor een andere leerling

Slide 32 - Diapositive

Zonder vraagwoord
Maak een vraag voor een ander en geef ook het antwoord erbij.

Slide 33 - Question ouverte

Met vraagwoord
Maak een vraag voor een ander en geef ook het antwoord erbij.

Slide 34 - Question ouverte

Met vraagwoord quel
Maak een vraag voor een ander en geef ook het antwoord erbij.

Slide 35 - Question ouverte