12e cours - Grammaire H (partie 2)

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

le vendredi, 18 octobre

Planning du jour

Français en classe

Startopdracht

Grammaire H (lessonup) + Passé Composé 

Au travail

Startopdracht

Maak de tabel

compleet. 

mannelijk ev	vrouwelijk ev	mannelijk mv	vrouwelijk mv
1 grand	grand e
2 sportif
3 heureux			heur euses
4	ital ienne
5		beaux
6 jeune

Startopdracht

Maak de tabel

compleet. 

mannelijk ev	vrouwelijk ev	mannelijk mv	vrouwelijk mv
1 grand	grand e	grands	grandes
2 sportif	sportive	sportifs	sportives
3 heureux	heureuse	heureux	heur euses
4 italien	ital ienne	italiens	italiennes
5 beau	belle	beaux	belles
6 jeune	jeune	jeunes	jeunes

Français en classe

• Tu as Instagram / Snapchat / Facebook / Tiktok? 
• Oui, voilà mon compte.
  
• Non, je n'ai pas Facebook. C'est démodé. 

• Tu publies beaucoup de photos/vidéos sur insta?
• Non, je ne publie pas beaucoup de photos sur insta.

• Tu suis aussi des personnes connues ?
• Oui, je suis beaucoup de chanteurs.
  
• Non, je ne suis pas de stars.
  

les verbes -re

traduis (vertaal)

entendre

1. antwoorden
2. wachten op
3. horen
4. verkopen

traduis (vertaal)

répondre

1. antwoorden
2. wachten op
3. horen
4. verkopen

traduis (vertaal)

attendre

1. antwoorden
2. wachten op
3. horen
4. verkopen

traduis (vertaal)

vendre

1. antwoorden
2. wachten op
3. horen
4. verkopen

Maak compleet. Let op! Er blijven opties over.

je	- s
tu
il/elle/on
	- ons
	- ez
ils/elles

-s

- niks

-nous

-vous

- ent

- e

- ont

traduis (vertaal)

Je perd le match.

1. Ik wacht op de westrijd.
2. Ik verlies de wedstrijd.
3. Ik hoor de wedstrijd.
4. Ik verkoop de wedstrijd.

traduis (vertaal)

Nous rendons la voiture.

1. Wij wachten op de auto.
2. Wij verkopen de auto.
3. Wij verliezen de auto.
4. Wij geven de auto terug.

Kies de juiste zin.

Ik antwoord.

1. Je réponds.
2. Je répond.
3. Je réponde.
4. Je répondez.

Kies de juiste zin.

Hij wacht.

1. J'attend.
2. Elle attends.
3. Il attend.
4. Elle attend.

Zet in de tegenwoordige tijd.

1. Il (perdre) __________ son portable.
2. Mes parents (vendre) ____ leur maison.

Au travail

page: 46

30b - Lees de grammatica

30c - Kies de présent of de passé composé

30d - Gebruik de werkwoorden op -re, zet deze in de passé com

30e - Gebruik de werkwoorden op -re, zet deze in de passé com

31 - Bekijk het voorbeeld en maak 3 zinnen in de tegenwoordige tijd én 2 in de voltooide tijd.