2.5 De celkern

B5  De celkern
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

B5  De celkern

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

Opdracht: Maak van deze leerdoelen drie leervragen. Eén over chromosomen, één over de bouw van DNA en één over de functie van DNA. Noteer deze in je aantekeningen schrift.

Slide 2 - Diapositive

In de herhaling
Wat weet je nog van 2.1 t/m 2.4?

Slide 3 - Diapositive

Welke cellen hebben bladgroenkorrels?
A
Dierlijke cellen
B
Dierlijke en plantaardige cellen
C
Plantaardige cellen
D
Schimmel cellen

Slide 4 - Quiz

Welke cellen hebben een celwand?
A
Dierlijke cellen
B
Planten cellen

Slide 5 - Quiz

Cellen van mensen horen bij.......
A
plantaardige cellen
B
dierlijke cellen
C
menselijke cellen

Slide 6 - Quiz

Wat is waar?
A
Organen bestaan uit cellen
B
Cellen zijn groot
C
Cellen zijn organen
D
De longen zijn cellen

Slide 7 - Quiz

Een celkern vind je:
A
zowel in dierlijke als in plantaardige cellen
B
Alleen in plantaardige cellen
C
Alleen in dierlijke cellen

Slide 8 - Quiz

De organisatieniveau's van klein naar groot:
A
Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels
B
orgaanstelsels, organen, weefsels, cellen
C
weefsels, cellen, organen, orgaanstelsels
D
cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels

Slide 9 - Quiz

Welk onderdeel van het torso wordt aangegeven met nummer 7
A
Long
B
Dunne darm
C
Maag
D
Milt

Slide 10 - Quiz

Hoe heet het orgaan dat borst-buikholte scheidt?
A
organenstelsel
B
slokdarm
C
torso
D
middenrif

Slide 11 - Quiz

Kijk goed naar de torso. Wat wordt er bij 12 aangegeven?
A
De maag
B
De longen
C
Dunne darm
D
De dikke darm

Slide 12 - Quiz

Kijk goed naar de torso. Wat wordt er bij 10 aangegeven?
A
De maag
B
De longen
C
De nieren
D
De dikke darm

Slide 13 - Quiz

Wat zijn organen
A
Delen van het lichaam met een bepaalde taak
B
Mensen en dieren
C
Een onderdeel van je oor
D
Een torso

Slide 14 - Quiz

Aan de slag! Maar eerst...
Twee instructiefilmpje over 2.5 Celkern.
Pak je aantekeningen schrift, bekijk de filmpjes en maak daarna een samenvatting!

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Chromosomen andere soorten

Slide 18 - Diapositive

Erfelijke eigenschappen
Voordat je het stukje over erfelijke eigenschappen leest, beantwoord je eerst de volgende vraag: 
  • Wat zijn erfelijke eigenschappen? 

Lees nu de tekst uit je digitale lesboek. Noteer de belangrijkste zinnen. Klopte je antwoord? Zo niet, verbeter je antwoord dan.

Slide 19 - Diapositive

De bouw van DNA
Lees nu het stukje over de bouw van DNA uit je digitale lesboek. Noteer de belangrijkste zinnen.
Chromosomen bestaan voor een groot gedeelte uit DNA. 

Geef antwoord op de volgende vraag: 
  • Hoe noem je de twee stukjes waaruit een trede van de wenteltrap van DNA is gemaakt?

Slide 20 - Diapositive

Celkern
  • DNA in celkern, code bestaat uit vier letters (A, T, C, G)
  • Een DNA streng rolt zich op en vormt een chromosoom, 46 chromosomen in elke celkern van onze lichaamscellen
  • Stukken DNA coderen voor een erfelijke eigenschap, dit wordt een gen genoemd

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

De functie van DNA
Schrijf in je aantekeningen schrift, in je eigen woorden, wat de functie van DNA is. 

Slide 23 - Diapositive

Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA

Slide 24 - Quiz

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Welke volgorde van 'groot naar klein' klopt?
A
DNA--> gen --> chromosoom
B
Gen --> DNA --> chromosoom
C
Chromosoom --> gen --> DNA
D
DNA --> gen --> chromosoom

Slide 26 - Quiz

DNA bevat informatie voor erfelijke eigenschappen.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 28 - Quiz


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 29 - Quiz

In het DNA vormt base A een paar met base G
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Piet zijn lever heeft een andere vorm door een afwijking in zijn DNA. Op welk niveau ligt de oorzaak van deze afwijking?
A
Organisme
B
Orgaan
C
Cel
D
DNA

Slide 31 - Quiz

Welke letter staat er in DNA altijd tegenover de T?
A
A
B
C
C
G
D
T

Slide 32 - Quiz

Elke cel in een menselijk lichaam bevat hetzelfde DNA.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz

Evaluatie leerdoelen
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen. 
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

Opdracht: Beantwoord de drie leervragen die je aan het begin hebt genoteerd. Noteer deze in je aantekeningen schrift.

Slide 34 - Diapositive

Huiswerk
Leer de flitskaarten van BS 1 t/m 5
Leer de organen
Leer de dwarsdoorsnedes van de torso

Slide 35 - Diapositive