7.3: regels in het verkeer

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo, k
• Leerjaar 3

7.3: regels in het verkeer

Aan het einde van de les weet je de woorden die in het verkeer gebruikt worden. 

Maak een zin.

de kilometer

• Een kilometer is hetzelfde als 1000 meter. Kilometer = km
• Kilo = 1000
• zin: De afstand tussen de school en het station is 3 kilometer. 

de weg

Een plek waar je met de fiets of de auto kan rijden. 

Zin: De weg is voor fietsen gemaakt. 

rijden

• in/op een voertuig
•  ww: rijd - reed - heb gereden
• zin: Ik rijd met de auto naar school, want het regent.
• zin: Wij rijden te hard op de weg. Misschien krijgen wij een boete!

de snelweg

De auto rijdt op de snelweg.

De auto mag op de snelweg 100, 120 of 130 km/u rijden.

(km/u = kilometer per uur)

het fietspad

Het fietspad is vaak rood. 

Zin: De fietser rijdt op het fietspad.

het zebrapad

Witte strepen op de weg. 

Hier mogen mensen lopen.

  Zin: Op het zebrapad mogen mensen lopen. 

STOPPEN

het verkeersbord

2 verkeersborden

Borden langs de weg. 

Vertelt wat over de weg. 

Zin: Langs de weg staan er verkeersborden. 

 het stoplicht

rood, oranje en groen

Dan weet het verkeer wanneer ze moeten stoppen wanneer ze verder moeten gaan. 

Zin: Als de stoplicht rood is, moeten de auto's stoppen. 

de regel

• wat mag je wel doen?
• wat mag je niet doen?
• afspraak
• de regel - de regels 
• zin: De regel is: geen muts op in de klas.

het verkeer

• alle mensen, fietsen, auto's, bussen en andere voertuigen die op de weg zijn.
• Zin: Het verkeer in de stad is erg druk. Er zijn veel mensen op de straat.