Verwijzen naar bezit

Verwijzen naar bezit

Op je tafel:
- Leesboek
- Nederlands boek blz. 218-219
- Schrift en pen
- Ipad(dicht!)
timer
2:00
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Verwijzen naar bezit

Op je tafel:
- Leesboek
- Nederlands boek blz. 218-219
- Schrift en pen
- Ipad(dicht!)
timer
2:00

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen? 
- Stillezen 10 minuten 
-Nakijken
- Theorie
- Quiz
- Zelfstandig werken
- Afsluiting/huiswerk

Slide 2 - Diapositive


Stillezen 
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Nakijken
     Opdracht 1 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
de straat → het straatje
de boot → het bootje
de auto → het autootje
de boom → het boompje
de brug → het bruggetje


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 3
agenda → agendaatje
bericht → berichtje
bril → brilletje
cola → colaatje
ding → dingetje
foto → fotootje
gum → gummetje
hart → hartje
hobby → hobby'tje
lam → lammetje
man → mannetje
piercing → piercinkje
pin → pinnetje
saté → sateetje

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 4
bloem → bloempje / bloemetje
heg → heggetje / hegje
kauwgom → kauwgompje / kauwgommetje
kip → kippetje / kipje
trap → trappetje / trapje
vlag → vlaggetje / vlagje


Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 7
1 grootje
2 afbeelding 3

Slide 9 - Diapositive

Verwijzen naar bezit
Bekijk de zin:
Giliam speelt met Giliams voetbal.
Het is duidelijk van wie de bal is: van Giliam. Toch leest de zin niet prettig. In een zin waar een bezit in staat, gebruik je een verwijswoord.
Giliam speelt met zijn voetbal.

Bezittelijke voornaamwoorden staan altijd vóór het bezit waar het bij hoort: haar moeder; onze vrienden; dit is mijn vulpen. Het verwijswoord past meestal bij het onderwerp van de zin.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
persoonlijk vnw geeft personen, dieren of dingen aan.
B
persoonlijk vnw geeft altijd één persoon aan, het kan niet verwijzen naar meerdere personen.
C
'haar' is altijd een bezittelijk vnw.
D
bezittelijk vnw geeft een dat iets een bezit is van iemand of iets.

Slide 13 - Quiz

Karel houdt van......
A
mijn
B
jouw
C
jou

Slide 14 - Quiz

Weet je nog wat bezittelijke voornaamwoorden zijn? Zoek het bezittelijk voornaamwoord.
A
hem
B
ik
C
wij
D
mijn

Slide 15 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Waar staat het bezittelijk voornaamwoord in de zin?
A
Vóór het zelfstandig naamwoord
B
Achter het werkwoord.
C
Achter het zelfstandig naamwoord.
D
A, B en C zijn fout.

Slide 16 - Quiz

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
huis, liefde, boom
B
zijn, haar, onze
C
die, dat, deze
D
zich, me, je

Slide 17 - Quiz

Kies het bezittelijk voornaamwoord:
A
jullie
B
schuur

Slide 18 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
duidt een persoon, dier of ding aan
B
geeft aan van wie iets is.

Slide 19 - Quiz

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
me
B
mijn
C
je
D
jouw

Slide 20 - Quiz

‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 21 - Quiz

Huiswerk
Paragraaf 3. Verwijzen naar bezit
blz. 218 en 219 alle opdrachten ( 1 t/m 6)

Slide 22 - Diapositive