H4 wk 36 2 ww-spell les 2

Welkom!
Klaar voor de start:
   -boek, pen, schrift
   -jas uit, tas op de grond
   -telefoon uit, in de tas
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Klaar voor de start:
   -boek, pen, schrift
   -jas uit, tas op de grond
   -telefoon uit, in de tas

Slide 1 - Diapositive

Vooraf: 

Slide 2 - Diapositive

Terugblik
-Werkwoorden herkennen
-Pv, voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord herkennen
-Deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Diapositive

Deze les
Werkwoorden
Soorten werkwoorden
De regels per soort werkwoord

Slide 4 - Diapositive

Lesdoel
-Je kunt foutloos de basisregels toepassen die horen bij de spelling van de pv vt/pv tt, volt. deelw en tegenw. deelw.
-Je kent de regels die horen bij de spelling van werkwoorden van Engelse herkomst en je kunt die regels toepassen

Slide 5 - Diapositive

Voorwaarde:
1. Ik weet wat een werkwoord is en ik kan werkwoorden in een zin herkennen
2. Ik weet wat een pv, een volt. deelw, een tegenw. deelw en een deelw. gebruikt als bijv. naamw. is
3. Ik ken bij elk ww. de juiste regeltjes
4. Ik kan die regeltjes toepassen

Slide 6 - Diapositive

Werkwoorden
-Kunnen in verschillende vormen in een zin staan:
"Lopen": loop, liep, gelopen, lopende
"Zijn": is, was, geweest zijnde

Let op: de gefietste afstand, een gelopen koers, 

Slide 7 - Diapositive

De persoonsvorm
-Verandert mee met het onderwerp (getal/tijd):
       Henk loopt/liep naar school/ Henk en Willem lopen naar 
       school.
-Er kunnen meerdere pv's in een zin staan.

Slide 8 - Diapositive

Het voltooid deelwoord
-Staat vaak achteraan in de (bij)zin
-Geeft aan dat het voltooid/afgelopen is of was
-Staat samen in een zin met een ander werkwoord (hebben, zijn of worden)
          "Hij werd naar school gebracht"
          "Nou, daar heeft hij dan behoorlijk over gelogen."

Slide 9 - Diapositive

Het tegenwoordig deelwoord
-Geeft aan dat het nog steeds gaande  is of was
-'Wachtend op de bus keken zij elkaar aan'
-'Ik ga vandaag maar eens lopend(e) naar school'

Slide 10 - Diapositive

Neem de volgende aantekeningen over in je schrift
PV tt
Stam of 
stam + t? 
-stam: ik ervoor of ik/jij erachter
-'lopen' invullen
Pv vt
Stam + de(n) of stam + te(n)?
-eventueel 't Kofschip

Slide 11 - Diapositive

Deelwoorden
Voltooid deelwoord
is de laatste letter een -t of een -d?
-Langer maken: +e
-evt. 't Kofschip
Tegenwoordig deelwoord
Wat is de laatste letter?
Een -d of een -de

Slide 12 - Diapositive

Bnw afgeleid van werkwoorden
Deelwoord gebruikt als bijv. naamwoord
het verbrede fietspad de gedode haas
Schrijf het zo kort mogelijk op voor zover dat qua uitspraak kan

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Lien

Slide 16 - Lien

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de verleden tijd luister je naar de laatste klank.
Hoor je een s-klank, dan schrijf je in de verleden tijd een -t.

racen - ik race - hij racet - hij racete - hij heeft geracet
smashen - ik smash - hij smasht - hij smashte - hij heeft gesmasht

Slide 17 - Diapositive

0

Slide 18 - Vidéo

Spelling Engelse werkwoorden
Bij werkwoorden die uit het Engels komen, gebruik je de Nederlandse regels voor spelling.

joggen - ik jog - hij jogt - hij jogde - hij heeft gejogd
downloaden - ik download - hij downloadt - hij downloadde - hij heeft gedownload
gamen - ik game - hij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed

Slide 19 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
De uitspraak bepaalt of je aan het eind van de ik-vorm één of twee medeklinkers schrijft.
paintballen- ik paintball- hij paintballt- hij paintballde- hij heeft gepaintballd

grillen- ik gril- hij grilt- hij grilde- hij heeft gegrild
stressen - ik stres - hij strest - hij streste - hij is gestrest

Slide 20 - Diapositive

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: e-mailen
A
emailde
B
emaildde
C
e-mailde
D
e-maildde

Slide 21 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: timen
A
timet
B
timt

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 24 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 25 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive


Slide 28 - Question ouverte


Slide 29 - Question ouverte


A

Slide 30 - Quiz


A

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Carte mentale

Slide 33 - Carte mentale