2a feiten en meningen en argumenten


FEITEN, MENINGEN EN ARGUMENTEN

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon


FEITEN, MENINGEN EN ARGUMENTEN

Slide 1 - Diapositive

Doelen
-Je onderscheidt feiten en meningen van elkaar.
-Je onderscheidt standpunt en argument van elkaar.
-

Slide 2 - Diapositive

Feit/mening
-Een feit : iets wat bewezen is, iets wat je kunt controleren.
-Een mening: de manier waarop je over iets denkt (positief, negatief of twijfelachtig).

Slide 3 - Diapositive

Feit of mening?
De strandtent draaide een hogere omzet dan vorig jaar.
A
Feit
B
Mening

Slide 4 - Quiz

Feit of mening?
Het was druk op het strand.
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quiz

Feit of mening?
Het kwik steeg regelmatig boven de 30 graden.
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quiz

Standpunten
Er zijn drie soorten standpunten:
-Positief: ik vind dat smartphones onmisbaar zijn in het onderwijs.
-Negatief: Ik vind dat smartphones niet op school gebruikt mogen worden.
-Twijfelachtig: Ik twijfel of smartphones wel of niet op school toegestaan mogen worden. 

Slide 7 - Diapositive

Standpunten
Je herkent standpunten aan de volgende signaalwoorden:
-Ik vind...
-Volgens mij...
-Ik denk dat...
- Naar mijn mening ...
enzovoort!

Slide 8 - Diapositive

Argumenteren
Je kunt je standpunt onderbouwen met argumenten. Met een argument zeg je waarom je iets vindt. Je geeft dus een reden. Een reeks van argumenten noemen we daarom ook wel een redenering of een argumentatie. 

Je herkent argumenten aan de volgende signaalwoorden:
-want             -daarom
-omdat         -namelijk
- immers

Slide 9 - Diapositive

WANT-DUS-PROEF
Soms is het lastig om te bepalen wat het standpunt is en wat het argument is. Je kunt dan de 'want-dus-proef' gebruiken.

Standpunt (want) argument
Argument (dus) standpunt





Slide 10 - Diapositive

Tegenargumenten
Een schrijver van een tekst onderbouwt  zijn standpunten met argumenten. Hij kan ook een tegenargument noemen. Hij gaat dan in op wat anderen tegen zijn argumenten zouden kunnen inbrengen. 

Standpunt schrijver: sporten is gezond.
Argument schrijver: want sporten is goed voor je lichaam.
Tegenargument: Er zijn jaarlijks zo'n 1,2 miljoen acute en 2000 chronische sportblessures. 

Slide 11 - Diapositive

Tegenargumenten
Een schrijver zal dit tegenargument altijd ontkrachten, dus tegenspreken. Als hij dat tegenargument ontkracht, maakt zijn standpunt weer sterker. 

Argument schrijver: Sporten is gezond, want sporten is goed voor je lichaam.
Tegenargument: Er zijn jaarlijks zo'n 1,2 miljoen acute en 2000 chronische sportblessures. 
Ontkrachting tegenargument: Maar mensen die sportblessures krijgen, sporten onvoorbereid en zonder goede begeleiding. 

Slide 12 - Diapositive

Dat solo-optreden van Jett Rebel in de Oude Kerk lijkt me echt iets voor jou.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 13 - Quiz

Ik kan nog niet zeggen wat ik van zijn opmerking vind.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 14 - Quiz

Ik vond dat optreden helemaal niets.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 15 - Quiz

Ik vond het optreden van de schoolband erg goed, want ze speelden heel goed samen.

Want ze speelden heel goed samen is een:
A
Argument
B
Standpunt

Slide 16 - Quiz

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn, mogen ze niet meer in het centrum komen.
mogen ze niet meer in het centrum komen is een:
A
Argument
B
Standpunt

Slide 17 - Quiz

Begrippen:
- feit
- mening
- standpunt
- argument

Slide 18 - Diapositive