Signaalwoorden

NEDERLANDS: lezen - lj1
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

NEDERLANDS: lezen - lj1

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik welke lesstof ik heb gehad over LEZEN VAN TEKSTEN

Slide 2 - Diapositive

Drie manieren van lezen
Verkennend lezen
Je leest een tekst verkennend om te kunnen voorspellen waar hij over gaat: het onderwerp van de tekst.
Zo kun je zien of de tekst past bij je leesdoel.
Zoekend lezen
Je leest dan niet de hele tekst, maar je gaat in een tekst het antwoord op een vraag zoeken.
Je kijkt de tekst snel door, je let op de tussenkopjes en op anders gedrukte woorden.
Grondig lezen
Je leest de tekst helemaal goed door, omdat je meer wilt weten over het onderwerp.
Moeilijke zinnen lees je extra aandachtig. Als je een tekst grondig gelezen hebt, kun je vragen over de tekst beantwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 4 - Diapositive

Onderwerp: 
Black Friday 
Deelonderwerp:
Ontstaan van Black Friday 
Deelonderwerp:
Drukte in de stad.
Deelonderwerp:
Goede aanbiedingen of onzin aanbiedingen
Middenstuk: 

Alinea 3

Alinea 4
Alinea 2

Slide 5 - Diapositive

Nederlands: Signaalwoorden

Slide 6 - Diapositive

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 9 - Diapositive

Tegenstelling
Maar, in vergelijking met, 

Slide 10 - Diapositive

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, 

Slide 11 - Diapositive

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 12 - Diapositive


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 13 - Diapositive

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 14 - Diapositive

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 15 - Diapositive

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 16 - Diapositive

Zoals
is een signaalwoord voor:
A
Reden
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 17 - Quiz

Want
is een signaalwoord voor:
A
Volgorde van tijd
B
reden
C
Voorwaarde
D
Opsomming

Slide 18 - Quiz

Ik wil graag naar school, maar ik ben ziek. 'Maar' is signaalwoord voor het verband:
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie

Slide 19 - Quiz

Het is warm buiten, toch heb ik het koud.
Wat is het signaalwoord?
A
is
B
ik
C
heb
D
toch

Slide 20 - Quiz

Als hij weer beter is, komt hij naar school.
'Als' is signaalwoord voor het verband:
A
tegenstelling
B
reden
C
doel-middel
D
voorwaarde

Slide 21 - Quiz

Hij heeft het koud, omdat hij nat geregend is
Wat is het signaalwoord?
A
Hij
B
omdat
C
nat
D
geregend

Slide 22 - Quiz